Spinoza en non-dualiteit
José Le Roy
Spinoza is een van de beroemdste en belangrijkste filosofen van het Westen. Spinoza’s hoofdwerk, de Ethica, dat na zijn dood werd gepubliceerd, geeft een reeks van bewijzen, beginnend bij God, om uit te komen bij vrijheid en gelukzaligheid van de mens. Zijn denken werd geïnterpreteerd vanuit allerlei gezichtshoeken. Zelf zie ik hem als een mysticus die een intuïtie had van de eenwording met het absolute en probeerde dat op haast wetenschappelijke wijze in een ‘strenge’ filosofie te ontwikkelen.
Over non-dualiteit zoals die zich ontwikkelde in India, China, Tibet en Japan is veel bekend. Maar bestaat er iets vergelijkbaars in het Westen? Zijn de grote filosofen als Plato, Descartes, Kant en Hegel eigenlijk net zo non-dualistisch als Shankara, Nagarjuna of Abhinavagupta? Ik geloof dat je kunt zeggen dat de westerse filosofie in grote lijnen non-dualiteit over het hoofd heeft gezien. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar in het Westen is de tendens dualistisch. Er zijn vele redenen die dit relatief blind zijn kunnen verklaren, waarvan ik er enkele geef.
Allereerst berust de westerse filosofie sinds Aristoteles over het algemeen op een dualiteit van object en subject die nauwelijks ter discussie staat.
Bovendien heeft de moderne filosofie sinds Descartes het subject, het ik, als fundament van de ontologie (de zijnsleer) beschouwd. Omdat de westerse geest het substantiële ego als werkelijk beschouwt, botst hij op moeilijkheden wanneer hij zelfs maar de mogelijkheid overweegt om aan dat ik voorbij te gaan.
Ten derde heeft het christendom als dogma dat de menselijke ziel geschapen is door, en daardoor tevens gescheiden is van, een schepper. Natuurlijk maakt dat het onvoorstelbaar dat de werkelijkheid non-duaal zou zijn.
Tot slot zijn oosterse non-duale filosofieën gericht op bevrijding, op een weg naar ontwaken. Het zijn niet slechts theorieën, maar stromingen die streven naar een transformatie in ons leven, die ons leidt naar het Leven, het Goddelijke ofwel het Zijn. Dit terwijl de moderne westerse filosofie zich juist heeft losgemaakt van het idee van transformatie. Voor de filosofen uit de oudheid (zoals bijvoorbeeld de stoïcijnen) was filosofie nog een weg om jezelf te transformeren – niet louter een theoretische discipline, maar juist vooral iets dat in het leven in praktijk gebracht wordt. Voor hen was filosofie nog echt ‘liefde voor de wijsheid,’ zoals het woord ook etymologisch zegt.
Jammer genoeg heeft de moderne filosofie al lang het ideaal van wijsheid losgelaten, waarmee het gereduceerd is tot een schoolse discipline van discursieve kennis. Het perspectief van een spiritueel ontwaken – waarin het bestaan getransformeerd wordt – heeft niet veel te maken met een zuiver theoretische benadering. Vandaar dat het niet vreemd is dat er maar weinig westerse denkers zijn die serieus meegaan in een non-duale opvatting (die voorbijgaat aan object en subject) en in een transpersoonlijke opvatting (die voorbijgaat aan het ik).
Toch zijn er ook in het Westen filosofen (geweest) bij wie bepaalde aspecten van het oosterse non-duale denken deel uitmaken van hun filosofie. Denk bijvoorbeeld aan Plato, Plotinus, Augustinus, Spinoza, Hume, Schelling, Schopenhauer en Merleau Ponty, om er maar enkelen te noemen. En natuurlijk zijn er ook de grote christelijke mystici, maar dezen worden over het algemeen niet beschouwd als westerse filosofen.
“God en wereld zijn een en dezelfde substantie”
Spinoza (1632-1677) is een van de beroemdste en belangrijkste filosofen van het Westen. Spinoza’s hoofdwerk, de Ethica, dat na zijn dood werd gepubliceerd, geeft een reeks van bewijzen, beginnend bij God, om uit te komen bij vrijheid en gelukzaligheid van de mens. Zijn denken werd geïnterpreteerd vanuit allerlei gezichtshoeken; men zag in Spinoza nu eens een atheïstische rationalist, dan weer een spiritueel pantheïst. Zelf zie ik hem als een mysticus die een intuïtie had van de eenwording met het absolute en probeerde dat in een ‘strenge’ filosofie (‘op wetenschappelijke wijze’) te ontwikkelen.Spinoza maakte ons in zijn Verhandeling over de verbetering van het verstand, een boek dat nooit werd voltooid, deelgenoot van zijn filosofische zoektocht, die eigenlijk zou moeten resulteren in een leven in eeuwige gelukzaligheid. Deze zoektocht naar gelukzaligheid leidde tot het ontwikkelen van een filosofie met non-duale aspecten, beïnvloed door de Joodse Kabbala. In Spinoza’s filosofische benadering is God een oneindige en onveranderlijke substantie, zowel transcendent aan de wereld der fenomenen als immanent de oorzaak van alle dingen. Onder de schijnbare diversiteit van alle fenomenen bestaat alles uit een realiteit. God en wereld zijn een en dezelfde substantie (‘Deus sive natura’). Deze denkwijze lijkt mij te breken met het traditionele dualisme van het Westen (geest versus stof, God versus wereld) en brengt ons dichter bij het monisme van de Indiase advaita vedanta, waar ook alles, absoluut alles, Brahman is (de absolute realiteit). Ook Spinoza beschouwt filosofie als een waarachtige weg naar bevrijding, en niet als slechts een intellectueel systeem. Om deze weg naar bevrijding te kennen, moet je experimenteren met wat Spinoza de derde soort van kennen noemt.
“Alles komt voort uit goddelijke eeuwigheid”
Volgens de Ethica zijn er drie mogelijkheden van kennen. De eerste kennis is de opinie, die gevormd wordt vanuit onze imaginaire voorstellingen van de wereld; het gaat om ‘inadequate’ ideeën, die onjuist en onvolmaakt zijn. De tweede soort kennis is de rationele kennis, voortkomend uit concepten; dit is de kennis van de wetenschap. Het is essentieel om de wereld en jezelf op deze tweede manier te begrijpen, om zo ‘adequate’ (en dus ware) ideeën te vormen van je eigen affecten (impulsen) en de kracht die deze op de ziel uitoefenen. Maar die tweede soort kennis is nog niet genoeg om vrijheid en duurzame vreugde te ervaren. Dus zegt Spinoza dat je ook nog moet experimenteren met de derde vorm van kennen, die draait om onze oneindige intuïtie. “Naarmate iemand zich dit soort kennis meer eigen gemaakt heeft, wordt hij meer van zichzelf en God bewust, dat wil zeggen, is hij volmaakter en gelukkiger.”
Deze kennis van de derde categorie is een sprong voorbij de rede die leidt tot een echte ervaring van ontwaken. Dankzij deze vorm van kennen zien we dat alles voortkomt uit de goddelijke eeuwigheid en we begrijpen onszelf als eeuwig. We beschouwen de werkelijkheid dan vanuit het ‘standpunt’ van God, en ontdekken dat onze essentie niet aan tijd onderhevig is, niet in de zin dat ze eeuwig zou blijven voortbestaan en onsterfelijk zou zijn, maar in de zin dat ze atemporeel is, buiten de tijd staat, geen duur heeft.Dit ontwaken laat ons een nieuw soort leven ervaren waarin we een met het absolute zijn en vol vreugde en vrijheid. Dit verschaft naast oneindige vreugde ook een geestelijke liefde tot God (‘amor intellectualis Dei’) – dezelfde liefde als die waarmee God van de wereld houdt. Dus in de liefde smelten God en geest volledig samen en bereikt de wijze ware gelukzaligheid. Spinoza eindigt zijn Ethica met ons eraan te herinneren hoe ware gelukzaligheid haalbaar is, hoewel het volgens de filosoof moeite kost deze te bereiken.
Volgens mij nadert de filosofie van Spinoza de advaita vedanta volgens Shankara op verschillende punten.
Net als bij Shankara en de Upanishaden onderschrijft Spinoza het idee dat er maar een enkele echte substantie is (sat, zijn, in het Sanskriet; God of natuur bij Spinoza).
De menselijke geest kan het absolute ontdekken dankzij intuïtief kennen (buddhi). In advaita vedanta ontmoet Atman (het individuele zijn) Brahman (het absolute en onpersoonlijke zijn), en laat hij zijn onwetendheid achter zich om bevrijding (moksha) te bereiken.
Bevrijding betekent (ook bij Spinoza) dat de wijze leeft in absolute vreugde (ananda), leeft vanuit eeuwig Zijn (nityam) en dus absoluut vrij is van dit leven (jivan-muktah).
De vraag dringt zich alleen op of volgens Spinoza de ziel zijn individualiteit verliest in het opgaan in God. Ik moet toegeven dat ik het antwoord hierop niet weet. Ik ben er niet zeker van of voor Spinoza het individu verdwijnt in het goddelijke – het lijkt eerder alsof volgens hem individualiteit een eeuwig bestaan heeft als ‘modus’ of noodzakelijke ‘uitvloeiing’ (emanatie) van God. In die zin zou Spinoza dichter bij Vishishtadvaita vedanta van Ramanuja zitten, die wel een onderscheid maakt tussen individuen (jivas) en Brahman. Maar ook andere lezingen zijn mogelijk, bijvoorbeeld een waarin volgens Spinoza individuen worden gezien als illusoire inperkingen van God, inperkingen die in de derde categorie van kennis verdwijnen. Die lezing staat weer dichter bij Shankara.
In ieder geval is Spinoza een denker die ons een prachtige maar lastige weg toont naar bevrijding en gelukzaligheid.
[1] Ethica, V, 31, Commentaar (vertaling Henri Krop).
[2] Zie ook Hongladarom, ‘Spinoza & Boeddhisme’: https://theoxfordphilosopher.com/2015/07/29/spinoza-buddhism-on-the-self/
“Perfectie wordt bereikt door het oplossen van het zelf en door identificatie van zelf met het geheel of totaliteit.” “Spinoza erkent dat er uiteindelijk slechts een ding is, namelijk God, of substantie. Alle ‘zelven’ in de buitenwereld zijn dus vormen van Gods attributen (Ethica, I, 13). Vormen bestaan in zekere zin, maar ze bestaan niet categorisch zoals God bestaat.”