Simone Weil en de omvormende kracht van aandacht
– Barbara Zwaan
Simone Weil en de omvormende kracht van aandacht
– Barbara Zwaan, Verschenen in InZicht nr 4. 2021 – Leestijd is ca. 10 minuten
De kostbaarste waarden moet men niet zoeken, ze moeten worden afgewacht. Uit eigen kracht immers kan de mens hen niet vinden. Als hij naar hen op zoek gaat, zal hij op valse waarden stuiten en niet weten dat zij vals zijn.
Wie is Simone Weil? In de eerste plaats een filosofe. Een streng analytische denker die wordt opgeleid aan de Parijse École Normale Supérieure en daarna op verschillende middelbare scholen lesgeeft. Maar ook een politiek activiste, die zich sterk maakt voor de rechten van arbeiders en meeloopt in vakbondsdemonstraties. Die zelf gaat werken in fabrieken en op het land om aan den lijve te ondervinden wat het met je doet om, met haar woorden, een ‘slaaf’ te zijn. Ze is zo begaan met het lot van de minst bedeelden dat ze overal wil zijn waar zij lijden onder de last van het ongeluk. In de Tweede Wereldoorlog bevindt ze zich het liefst in de Franse frontlinie, maar reist met tegenzin toch met haar ouders mee naar Amerika. Ze komt uit een joodse, agnostische familie, maar staat op z’n zachtst gezegd kritisch tegenover het jodendom. Ze noemt zichzelf katholiek, maar wil niet gedoopt worden uit solidariteit met al diegenen die niet tot de kerk behoren of eruit verstoten zijn. En omdat geestelijke vrijheid en autonomie voor haar van fundamentele waarde zijn. Ze wil onafhankelijk blijven en daarmee zou je haar in zekere zin een ‘ongebonden spiritueel’ kunnen noemen. En, last but not least, Simone Weil is een mystica. In Wachten op God (Bijleveld, Utrecht, 2020, vertaling van Attente de Dieu) beschrijft ze meerdere mystieke ervaringen die ze in de loop van haar leven had. In haar laatste levensjaren krijgt ze interesse in oosterse denkwijzen en leert Sanskriet. Steeds meer richt ze zich op wat haar uitzonderlijke intellect juist overstijgt, het spirituele. In Amerika blijft ze niet lang. Ze wil terug naar Frankrijk, maar strandt in Engeland waar ze op 34-jarige leeftijd sterft aan, volgens de officiële berichtgeving, tuberculose. Al met al kunnen we met recht zeggen dat Simone Weil een complexe vrouw en denker is, die een toenemende belangstelling geniet in filosofische en spirituele kringen.
Wachten op God, Simone Weils bekendste boek in een omvangrijk oeuvre, bevat brieven en beschouwingen die merendeels gericht zijn aan de dominicaner geestelijke en vertrouwensman ‘père’ Perrin. Een ervan gaat over de rol van aandacht in het onderwijs en in de vorming van de leerlingen. Maar ook, meer in het algemeen, over aandacht als spiritueel fundament van ieder mens. In wat volgt wil ik aan de hand van een aantal citaten een korte indruk geven van wat die attitude behelst. Mijn stelling is dat aandacht bij Weil een grondhouding is met een omvormende kracht. Een houding die een filosofisch-spiritueel proces bewerkstelligt dat vier bewegingen kent, die we gaandeweg zullen ontdekken.
“Alles wat je met werkelijke aandacht doet werpt zijn vruchten af”
Wie herkent het niet? Je zit te zwoegen op iets moeilijks – Simone Weil noemt een wiskundesom – en er komt maar niets uit je handen. Vergeefse moeite, zul je zeggen. Maar Weil denkt daar anders over: alles wat je met werkelijke aandacht doet, werpt hoe en wanneer dan ook zijn vruchten af. Want je oefent er je vermogen tot aandacht geven mee en dat brengt volgens haar altijd ‘meer licht in de ziel’. En vooral komt het het gebed ten goede, de meest zuivere vorm van aandacht. ‘La gymnastique de l’attention’, daar gaat het dus om. En wel ‘met het oog op’, zo lezen we in de ondertitel van haar ‘overwegingen over de goede manier van studeren bij het onderwijs’, ‘de liefde van – of voor – God’.
Het zal duidelijk zijn dat het meeste onderwijs niet vanuit dit inzicht gegeven werd en wordt. Daarom is er volgens Weil een mentaliteitsverandering nodig: een transformatie van resultaat- en vakgericht onderwijs naar het de studenten aanleren van ontvankelijkheid. Die ontvankelijkheid vereist in de eerste plaats dat wij – want dit geldt ook buiten de schoolbanken – ons ontspannen en overgeven in plaats van onze spieren aan te spannen en de adem in te houden. De kramp van het moeten maakt dan plaats voor de vreugde van het vrije en onvermoeibare verlangen:
‘De aandacht is een inspanning, wellicht de zwaarste die er is, maar het is een negatieve inspanning. Uit zichzelf leidt zij niet tot vermoeidheid. Wanneer men zich moe voelt, is de aandacht zo goed als onmogelijk, tenzij men reeds heel goed geoefend is. Men kan dan beter zijn gedachten de vrije loop laten en ontspanning zoeken, om wat later opnieuw te beginnen, zich dus laten gaan en weer beginnen, precies zoals men in- en uitademt.’
Aandachtig leren en leven vraagt dus om iets tegendraads: we moeten afleren te graag te willen en ons ontspannen laten leiden door ons verlangen, als op het ritme van onze ademhaling. Belangrijk is dat we dat verlangen niet zelf invullen maar open laten. Het moet ‘sans objet’ zijn, wat een dubbele betekenis heeft: zonder voorwerp en zonder doel. De neiging is groot om zich uit angst voor de leegte die een dergelijk objectloos verlangen met zich meebrengt, vast te klampen aan wat nagestreefd wordt. Echte aandacht daarentegen veronderstelt dat je je het verlangde niet toe-eigent, maar er onthecht naar kijkt. Met andere woorden: dat je contempleert en niet consumeert.
“Wij dienen ons los te rukken van onszelf”
Wie consumeert, neemt dingen tot zich, eet die als het ware op. Wie contempleert, kijkt naar de dingen, maakt ze niet tot de zijne of hare, maar laat ze intact. Op afstand, maar wel met een optimale betrokkenheid. Simone Weil verwoordt het zo:
‘De aandacht bestaat in het opschorten van het denken, het beschikbaar laten zijn van het denken, leeg en open voor de dingen, om in zichzelf, wel in de naaste omgeving van het denken maar op een lager niveau en zonder aanraking ermee, de diverse hoeveelheden verworven kennis op te slaan, die we later moeten gebruiken. Het denken moet zich tot alle afzonderlijke en eerder gevormde gedachten verhouden zoals een man die op een berg staat en voor zich uitkijkt, zich verhoudt tot de bossen en vlakten onder hem, die wel in zijn blik inbegrepen zijn maar niet elk apart door hem worden gezien. Bovenal moet het denken leeg zijn, in afwachting, niets zoekend, maar gereed het voorwerp dat erin zal doordringen, in zijn volle waarheid te ontvangen.’
Weil wijst hier op het belang van het leeg worden. Met de intelligentie die hem of haar gegeven is, onthoudt de student de aangeboden lesstof. Hij of zij vult zich ermee, in de hoop tot goede resultaten te komen. Weil ontkent deze rol van het redelijk verstand niet, maar geeft er de betrekkelijkheid van aan. De ratio maakt de dingen weliswaar doorzichtig voor de geest, maar is niet in staat ‘het transparante’ zelf te zien. Daarvoor is een andere vorm van onthouden noodzakelijk: het zich onthouden van zichzelf. Anders gezegd: het ‘ik’ moet worden leeggemaakt. Hiermee imiteert het ‘ik’ in feite de scheppingsdaad van God zelf, die zich er uit liefde van onthield om ‘alles in allen’ te zijn. In een ontledigende beweging trok hij zich terug en gaf aan de mens de mogelijkheid om ‘ik’ te zeggen. Dat ‘ik’, dat denkt een autonoom subject te zijn, moet van die status afzien en als antwoord op Gods genade ‘niets’ worden. In een proces van ‘décréation’ of ‘ont-schepping’ dienen wij ons los te rukken van onszelf. Alleen dan leven wij niet in de leugen, maar kunnen wij de waarheid ontvangen. Een pijnlijk proces van onthechting, waarvoor volgens Weil de bovennatuurlijke deugd van de nederigheid nodig is: niet meer in de illusie leven dat je zelf het centrum van de wereld bent, maar je openstellen voor de ‘ware werkelijkheid’ die verder reikt dan wat je denken of je voorstellen kan.
“Wachten, dat staat ons te doen”
Simone Weil zou de laatste zijn om te beweren dat dit proces van ophouden en onthouden gemakkelijk is. Alleen door volharding en discipline, door tot het uiterste vol te houden, komen we erin verder. Wachten, dat staat ons te doen. Een paradox, die om een andere dan gebruikelijke onderwijs- en levenspraktijk vraagt:
‘De kostbaarste waarden moet men niet zoeken, ze moeten worden afgewacht. Uit eigen kracht immers kan de mens hen niet vinden. Als hij naar hen op zoek gaat, zal hij op valse waarden stuiten en niet weten dat zij vals zijn.
Elk vak heeft zijn eigen methode waarmee wij, met intens verlangen en zonder haar te gaan zoeken, de waarheid verwachten. Een bepaalde manier om aandacht te geven aan een wiskundig vraagstuk zonder er de oplossing van te zoeken, of aan de woorden van een Latijnse of Griekse tekst zonder de betekenis ervan te gaan opsporen; of te wachten onder het schrijven, totdat het juiste woord vanzelf uit de pen vloeit, terwijl men niets anders doet dan de onjuiste woorden terugdringen.
Hoewel zij een klein fragment is van een brokje waarheid, is zij een zuiver beeld van de enige, eeuwige en levende waarheid, die eens met een menselijke stem zei: “Ik ben de waarheid.” – Zo opgevat lijkt elke schooltaak op een sacrament.’
Objectloos verlangen en ‘niets’ worden is een uitdagend omvormingsproces, dat om uithoudingsvermogen vraagt. Het volhouden om je leeg te maken, hoe doe je dat? Bij Weil is dat duidelijk: juist door niet te doen, maar te laten. Niet te zoeken, maar te wachten. Aandachtig wachten is voor haar hét fundament van geestelijk leven en van het goede. En het goede, ware, of schone, dat is God, dat is genade. Als materiële, natuurlijke wezens zijn wij onderworpen aan een noodzakelijk krachtenspel – noem het contingentie, toeval, lot – dat ons van de ene op de andere dag kan vernietigen. Weil gebruikt hiervoor het moeilijk te vertalen woord ‘nécessité’. Wij zijn dus met handen en voeten gebonden aan deze aarde. Wij zijn ‘niets’. Maar door de genade kunnen wij naar boven getrokken worden en daarmee ook ‘alles’ worden. Die verticale beweging van God naar ons kunnen wij bevorderen en volgens Weil zelfs afdwingen door aandachtig te wachten op wat zich als een geschenk uit de leegte aandient. De Griekse uitdrukking ‘en hupomonei’, ‘in afwachting’, verwoordt in Weils ogen wonderschoon de vruchtbare houding van ‘spirituele onbeweeglijkheid’ die zij nastreeft. Dat is niet hetzelfde als onbewogenheid. De ziel van wie aandachtig leeft, is gelaten. Passief en actief tegelijk, werkeloos én waakzaam. Uiteindelijk, zegt Weil, zal het wachten beloond worden met een goddelijke openbaring.
Wie zich van willen naar verlangen, van zich vullen naar zich leegmaken en van zoeken naar wachten beweegt, zal vroeg of laat de liefde van God ontvangen. Simone Weil heeft dat zelf aan den lijve ondervonden. In haar ‘Geestelijke Autobiografie’, een brief die ook is opgenomen in Wachten op God, beschrijft ze hoe ze door haar fysieke lijden heen – haar leven lang werd ze gekweld door hevige hoofdpijnen – toegang kreeg tot een oneindige dimensie van stilte en liefde. Maar daar blijft het niet bij. Wie liefde ontvangt, moet die ook doorgeven. Wie zich bemind weet, wordt gevraagd te beminnen. Ook dat valt niet altijd mee, zeker niet als het om het houden van iemand gaat die ongelukkig is. Ongeluk is confronterend, wij lopen er het liefst aan voorbij, maar toch:
‘De volheid van de naastenliefde is eenvoudig het vermogen de naaste te vragen: “Waaraan lijdt u?” – Dat betekent te beseffen dat de ongelukkige mens bestaat, niet als één uit velen, als een exemplaar van de sociale categorie die het etiket ongelukkig draagt, maar als een mens die gelijk is aan ons, een mens die op zekere dag het onuitwisbaar merkteken van het ongeluk ontving. – En om dat te beseffen, is het voldoende, maar noodzakelijk, dat men aandacht aan hem weet te schenken.’
Echte naastenliefde is volgens Weil een wonder: het zich aandachtig – ontvankelijk, leeg, afwachtend en beminnend – verhouden tot een ander die ongelukkig is. Zoals wij dat allen zouden kunnen zijn.
Barbara Zwaan studeerde Franse taal- en letterkunde en theologie. Ze is werkzaam als geestelijk verzorger en redacteur. Ook is ze docent aan de Utrechtse Academie voor Geestesweten–schappen en auteur van Een prachtige dans. De therapeutische afstemming van afstand en nabijheid in het werk van Carl Rogers, Martin Buber en Henri Nouwen (KSGV, Tilburg, 2017).