Door Han van den Boogaard – Verschenen in InZicht 2.2006 – Leestijd is ca. 9 minuten
Naar aanleiding van de heruitgave van het boek ‘Mijn Weg, de Weg van de Witte Wolken’ van Osho, gaat Han van den Boogaard na wat de betekenis was en is van deze controversiële Meester.
Van juli 1974 tot 10 april 1981 gaf Osho, toen nog Bhagwan Shree Rajneesh, elke morgen in de Boeddhahal in Poona zijn visie op alle mogelijke aspecten van spiritualiteit. Hij gaf voornamelijk commentaar op bekende en minder bekende mystici binnen talrijke tradities: tao, zen, christendom, hindoeïsme, boeddhisme, soefisme en tantra. Daarnaast gaf hij antwoord op vragen van volgelingen.
In een van de eerste reeksen vragen en antwoorden sprak hij uitgebreid over de Meester-leerling relatie, zijn werkwijze en het doel dat hij middels de bijeenkomsten in de Boeddhahal beoogde. De teksten verschenen in boekvorm. Het zette er talloze zoekenden toe aan naar Poona af te reizen. Eind vorig jaar verschenen ze in een nieuwe Nederlandse uitgave: ‘Mijn Weg, de Weg van de Witte Wolken’. Hoeveel zeggingskracht hebben de teksten op dit moment nog? Wat voor een Meester wordt er zichtbaar?
Vanaf het begin was hij in elk geval duidelijk over het doel van de bijeenkomsten en de ‘sannyas-beweging’: een explosie veroorzaken in een ingeslapen wereld met een volkomen nieuwe visie, een nieuwe droom. De oude mens had in zijn optiek alle hoop, alle veerkracht, alle mogelijkheden tot groei verloren. Zijn volgelingen konden de mensheid nieuw leven inblazen door zich als witte wolken gewichtloos alle richtingen in te laten drijven – zonder weerstand, in volledige hartstochtelijke overgave aan het bestaan. “Als je een leven kunt leiden alsof je er niet bent, dan bevind je je op mijn weg… Het hele bestaan is een witte wolk: zonder oorsprong, zonder oorzaak, zonder uiteindelijke reden”.
Een formulering als deze wijst in de richting van een non-dualistische visie, en ook elders is zichtbaar dat Osho zo’n visie omarmde: “Als je je beweegt, bestaat alleen de beweging,
niet de beweger; als je gadeslaat, bestaat alleen het waarnemen, niet de waarnemer. Dat is een sannyasin: de activiteit wordt zo totaal, dat hij opgaat in de handeling. En met hem verdwijnt ook de weg die hij is opgegaan, want geen enkele weg kan je voorbij jezelf brengen.” Maar de manier waarop Osho zich uitdrukt is zeker niet zuiver non-dualistisch: er blijft een onderscheid gehandhaafd tussen iemand die waarneemt en het waarnemen zelf, tussen een weg en iemand die hem gaat.
“Die volledige activiteit maakt het volledig non-actieve zichtbaar… je merkt opeens dat er een punt is dat stil is, absoluut stil, het onbeweeglijke centrum van de hele bewegende wereld”
Mensen laten opgaan in de handeling werd Osho’s belangrijkste techniek. Hij noemde het dynamische meditatie. Hij liet zijn volgelingen dansen, springen en schreeuwen, hij creëerde groepsgewijze catharsis met slechts één doel voorogen: hen helpen om werkelijk stil te worden. “Die volledige activiteit maakt het volledig non-actieve zichtbaar… je merkt opeens dat er een punt is dat stil is, absoluut stil, het onbeweeglijke centrum van de hele bewegende wereld”. Maar tegelijkertijd gaf hij onomwonden aan dat technieken in wezen niets kunnen bewerkstelligen, dat ze je hoogstens kunnen laten inzien dat alleen overgave een reële optie is. De overgave zelf was waar het hem om ging, omdat overgave de doener uitwist, waarna er slechts spontaan, probleemloos Zijn rest. “Ik kan je alleen maar levend in de Ganges gooien,” zei hij, “en als je met volledige aandacht kunt meedrijven word je één met de rivier.” In overgave ontstaat de machtigste en diepste relatie met een Meester, maar het betekent tegelijkertijd het einde van die relatie. Twee leegten kunnen elkaar ontmoeten, kunnen één worden, maar van een relatie kan geen sprake meer zijn.
Met zijn eindeloze woordenstroom wilde hij een andere manier van luisteren teweegbrengen.
Hier laat de Meester van de paradox zich zien: hij propageerde allerlei technieken en verklaarde ze tegelijkertijd waardeloos. Osho drukte zich vaak uit in paradoxen en dualistische tegenstellingen. Hij probeerde zichtbaar te maken dat de waarheid zo oneindig groot is, dat het Geheel zoveel tegengestelde aspecten bevat dat Het slechts uit te drukken valt door de nadruk te leggen op het samengaan, op de onlosmakelijke verbondenheid van alle tegendelen: zonder vijanden is er geen mogelijkheid tot vriendschap, zonder dood is er geen leven. Tegendelen behoeven geen verzoening, ze manifesteren gezamenlijk het mysterie van het Ene. Het feit dat Osho zoveel sprak, meer dan welke andere Meester ook, was op zichzelf een paradox. Vaak gaf hij te kennen dat hij taal als een buitengewoon onhandig voertuig voor zijn boodschap beschouwde, maar dat de mens zo sterk opgaat in de hypnose van het woord dat hem, Osho, geen andere mogelijkheid restte dan te spreken, elke dag opnieuw. Met zijn eindeloze woordenstroom wilde hij een andere manier van luisteren teweegbrengen. De betekenis van de woorden deed er in principe niet zoveel toe. Toehoorders moesten zijn boodschap zien te decoderen door met heel hun wezen aandachtig te zijn. Luisteren als meditatie. Hij gaf verhalen, raadsels, paradoxen en boude beweringen aan het hongerige intellect, om lekker op te kluiven, maar de gaten, de stiltes tussen de woorden moesten het echte werk doen. Tijdens het spreken liet hij vaak midden in een zin een lange stilte vallen, of tussen twee woorden of zinnen. Plotseling had het intellect niets meer te kluiven en kon het denken stilvallen. Of hij sprak zichzelf tegen in de hoop dat de gedachtetrein van zijn luisteraars vast zou lopen. Hij beschouwde het als een vorm van shocktherapie. “Als mensen helemaal waanzinnig zijn geworden, krijgen ze ook elektrische schokken toegediend om weer bij zinnen te komen”.
Het spreken op zich zag Osho, ondanks alle beperkingen, als een effectief hulpmiddel: “Als je echt naar me luistert, is dat meer dan alleen naar de woorden luisteren. Als je naar me luistert, stopt de mind. Als je naar me luistert denk je niet. Als je niet denkt stel je je open. Dan kan ik jullie overstelpen, helemaal vol doen stromen. Mijn woorden dienen jullie als speelgoed. Jullie spelen ermee en gaan er zo in op dat jullie stil worden. En als je stil bent, kan ik bij je binnenkomen. De waarheid kan alleen in stilte worden overgedragen. Maar daarmee raken we aan een paradox: wie verklaart dat de waarheid alleen in stilte wordt overgedragen, heeft daar zelf woorden voor nodig gehad. Ook al vang je door mijn woorden een glimp van de waarheid op, dan komt die glimp toch uit je stilte en niet uit mijn woorden.”
Hier raakt Osho misschien wel aan de kern van heel zijn gigantische onderneming. Een stukje verderop in ‘Mijn weg’ vat hij die nog eens samen: “Bij alles wat ik doe – spreken tot jullie, jullie hulp bieden bij het mediteren met mij, jullie tot een catharsis brengen of jullie uitnodigen om te dansen en feest te vieren – bij dat alles staat mij maar één ding voor ogen: jullie te helpen stil te zijn, want als jullie stil zijn gaan er deuren open en ben je in de tempel. Hoe je die stilte bereikt doet er minder toe. Je hoeft maar even stil te worden en ik ben in jou en jij bent in mij.”
Dat zag Osho wellicht als geen ander: als Meester en volgeling in elkaar oplossen is het werk gedaan. Hierin lag ook zijn kritiek op een meester als Krishnamurti. Diens volgelingen bleven maar naar zijn lezingen toegaan, ondanks het feit dat hij aangaf dat hij hun niets te bieden had en dat de weg alleen moest worden bereisd. Hij herhaalde dat zo vaak, dat het voor zijn volgelingen de centrale leerstelling werd. “Diep van binnen”, zegt Osho, “is hij hun meester geworden, maar ze houden vol dat ze geen volgeling zijn. Dat is misleiding. Er is ook een omgekeerde misleiding mogelijk. De mensen om Krishnamurti heen denken dat ze niemand volgen en doen het wel. Jullie om mij heen denken dat jullie mij volgen en jullie doen het niet. Het verstand pleegt altijd bedrog. Het zal je misleiden. Wees dus op je hoede.”
Het verstand misleidt je, wees op je hoede. Osho heeft het vaak gezegd, maar lang niet vaak genoeg. Zijn waarschuwingen werden overspoeld door zijn eigen woordenvloed, waar zijn sannyasins hun honger naar kennis en inzicht mee trachtten te stillen. Osho gooide olie op het vuur dat hij wilde doven. En daarmee dringt zich haast onvermijdelijk de gedachte op dat hij op zijn minst zorgvuldiger te werk had moeten gaan
Hier en daar geeft hij aan dat er niets valt te doen of te bereiken, omdat je het/er al bent: “Denk niet: ik doe het, maar wees je ervan bewust dat God handelt via jou. Je bent niet meer dan een instrument, een voertuig. Als je niets doet, zie je dat het bestaan vervuld is van het goddelijke.” Tegelijkertijd, en talloos veel vaker, suggereert hij echter dat je wel wat kunt doen. “Bundel al je energie”, zegt hij, “word waakzamer. Doe iets aan jezelf. Laat de eigenschappen die problemen veroorzaken varen. Je bent er zelf verantwoordelijk voor. Je hoeft alleen je geest maar open te stellen en de stilte binnen te laten.” Osho komt voortdurend met deze en andere aanmaningen om iets aan jezelf te doen. En dan heeft hij het niet alleen over werken aan een beter leven, maar over het bereiken van het allerhoogste. “De transformatie, de spirituele geboorte is moeilijk te bereiken. Maar het is haalbaar voor elk individu, dus ook voor jou. Je kunt er komen door iemand te volgen, maar dat hoeft niet. Zelf heb ik het zonder hulp bereikt.” Osho, zou ik hem nu willen vragen, wie is er om wat te doen of te halen? Wat heeft het voor zin om te suggereren dat Ontwaken iets is dat door een individu bereikt kan worden? Waarom hou je je sannyasins snoepgoed voor? Ze worden er niet stil van, het jengelen gaat gewoon door. Zoetigheid zal hun honger nooit kunnen stillen, en het is nog bar slecht voor de tanden ook!
“De transformatie, de spirituele geboorte is moeilijk te bereiken. Maar het is haalbaar voor elk individu, dus ook voor jou.”
Op andere momenten, maar even veelvuldig, houdt Osho op een subtielere manier de illusie levend dat er voor de zoeker iets te doen en te bereiken valt. Hij bouwt voortdurend voorwaarden in zijn betoog in. Als de zoeker eraan weet te voldoen, wacht hem een beloning: God overkomt je alleen als je wensloos bent; als je onschuldig bent, kun je opgaan in het Geheel; wees stil en alert, en al het andere volgt vanzelf; als je leeg kunt blijven, kan je ego op dit moment nog wegvallen. Uitspraken als deze zullen voor de meeste van zijn volgelingen ongetwijfeld gewerkt hebben als een rode lap op een stier. Ze zullen ermee aan de slag zijn gegaan, ze zullen de aangereikte meditatievormen aangegrepen hebben om aan Osho’s vermeende opdrachten gehoor te geven. Ze zullen niet in de gaten hebben gehad dat hun inspanningen een averechts effect hadden, omdat ze de illusie van een individueel bestaan alleen maar versterkten. En ze zullen Osho’s waarschuwing – dat het verstand met zijn woorden aan de haal gaat – steeds
maar niet tot zich door hebben laten dringen. “Het verstand zegt: oké, als je God kunt verwerven door vrij van verlangen te zijn, dan verlang ik vrij van verlangen te zijn. Maar dan wordt dat je verlangen en heb je het weer niet begrepen.”
Hij had gelijk. En het werd gehoord. Maar niet werkelijk, want na de ochtendbijeenkomst ging ieder weer zijns weegs om individueel of in groepsverband aan zichzelf te werken. Geïnspireerd, bloedserieus maar vrolijk, genietend van het idee deel uit te maken van een beweging die de wereld zou kunnen veranderen. Tijdens mijn verblijf in de ashram zag ik zoveel mensen met een stralende glimlach rondlopen dat ik het gevoel kreeg dat zij iets wisten dat ik nog niet wist. Sommigen liepen de hele dag met ‘My way, the way of the white clouds’ in hun handen. Ze hadden het houvast gevonden dat ze zo lang hadden gezocht.
Sommige sannyasins zullen hun relatie met Osho achteraf beschouwen als een flirt, een hevige verliefdheid of een fase van diepe betrokkenheid die definitief is afgesloten. Andere zullen het ervaren hebben als het begin van hun zoektocht naar de oplossing van het raadsel van het bestaan. Osho was hun ‘wake-up call’, maar zijn paradoxale werkwijze zal niet vaak tot echte helderheid aanleiding zijn geweest (zie bijvoorbeeld het artikel van Rani Willems in dit en vorig nummer). Zelf beschouwde hij zijn woorden als plastic bloemen die de geur van de waarheid slechts konden suggereren. “Maar,” zei hij, “als iemand ontvankelijk is, krijgen mijn woorden vleugels. Dan worden ze poëzie en weten ze toch het onzegbare uit te drukken.” Daarin was hij wellicht ongeëvenaard, zelfs door de Meesters waar hij met zoveel liefde over sprak. Want geen van hen kon het zo prachtig zeggen als hij: “Dans en zing, en sta jezelf toe zo volledig overweldigd te worden dat er niets meer van je overblijft. Dan ben je de tempel van God binnengegaan, ben je een spiegel geworden en het gezicht dat erin weerspiegeld wordt; dan ben je de zoeker en het gezochte; dan ben je de volgeling en de God aan wiens voeten je je neervlijt”.
Han van den Boogaard
Han van den Boogaard (1956) maakte na het afronden van zijn studie psychologie in 1980 een reis naar het Verre Oosten. In India bezocht hij onder meer de ashram van Osho. Deze reis is van grote invloed op hem geweest. In de jaren 1990 verdiepte Han zich vooral in het gedachtegoed van zen. Vervolgens raakte hij geïnteresseerd in de boeken en geschriften van Barry Long en in de jaren daarna werd hij geïnspireerd door het leven van Ramana Maharshi. Hij schreef daarover de biografie Sprekende Stilte – Leven en leer van Sri Ramana Maharshi. Kort daarna schreef hij zijn eerste artikel voor InZicht, tijdschrift over non-dualiteit, waarvan hij een aantal jaar hoofdredacteur was. Zijn laatste boek Zen en de kunst van het kijken verscheen in april 2018.