Onderweg kom ik thuis – Liefde en schoonheid in de stad van Rumi
– Zoë Joncheere
Onderweg kom ik thuis
Liefde en schoonheid in de stad van Rumi
– Zoë Joncheere
verschenen in InZicht nr 2. 2022 – Leestijd is ca. 11 minuten
Liefde en schoonheid zijn de dragers van God in het soefisme, en dat alleen zo te mogen voelen ontroert me diep. Zo mooi kan het toch niet zijn? Zo mooi kan het toch niet zijn want zo wil ik helemaal dat het is, en kan het dan ook zo zijn? Kan het dat het niet alleen genoeg is dat ik me wijd aan liefde en schoonheid, maar dat het ook het enige is dat reëel is?
Onderweg zijn is voor mij als thuiskomen. Mijn leven is tegenwoordig zo ingericht dat ik vrij vaak onderweg kan zijn, en dus thuis kan komen. In principe betekent thuiskomen daar komen waar het vertrouwd voelt, waar je de dingen al een beetje kent, waar je ook terug kunt vallen op gewoontes. Hoe kan het dan dat ik me thuis voel als ik onderweg ben, waar alles nieuw is, waar ik nog niets ken, en ik niet kan terugvallen op gewoontes? Mijn thuisgevoel bevindt zich kennelijk niet op het niveau van de tastbare werkelijkheid. Mijn thuisgevoel is zelfs soms moeilijk te vinden als ik thuis in mijn huis ben.
Twee gegevens speelden een rol in mijn keuze om naar Turkije te reizen. Een voor de hand liggende: Rumi. Een niet voor de hand liggende: Shakti.
Rumi is de middeleeuwse soefidichter die me al heel lang inspireert – liefde en schoonheid zijn wegen naar God. Shakti is de vrouwelijke sacrale levenskracht die nog maar sinds kort mijn grote zus en inspirator is. De wereld vraagt om vrouwelijke sacrale levenskracht, zegt Shakti mij, en is nu misschien stilaan klaar om die te ontvangen. En ik zeg: oké Shakti, ik wil doen wat in mijn vermogen ligt.
De combinatie van die gegevens, tegenwoordig in mijn leven – het soefisme van Rumi en de vrouwelijke sacrale energie die de wereld nodig heeft – biedt mij een duidelijk doel voor mijn reis: vrouwelijke soefi’s ontmoeten.
Konya
Ik ben gedesoriënteerd als ik in Konya aankom. Ja, het echte reizen is begonnen, en ik heb genoten van bijna alleen en voor bijna geen geld uren in zo’n grote bus door het landschap riiden. Ik heb eerst een week gewandeld in de Taurusbergen en in Cappadocië, en ik heb waarschuwingen meegekregen van mijn wandelkompanen: je gaat bekeken worden, mensen gaan een selfie met je willen nemen, pas ook maar op want jij staat ‘zo open’. Eigenlijk ben ik nog nooit in de problemen geraakt door ‘zo open’ te staan, maar nu houdt het me toch bezig. Ben ik zo’n vragende vrouw die met een weeë glimlach veel te graag elke voorbijganger in de ogen kijkt? Maken die taxichauffeurs nu grapjes met elkaar over wie dat aangewaaide creatuur van het busstation naar de oude stad zal brengen? Ik denk dat ik vooral moet vermijden dat mijn ogen die van mannen kruisen. Moeilijk want Konya loopt vol mannen. Ik ben ook de enige in Konya die er niet Turks uitziet. Ik ben plots heel lang, blond, vrouwelijk en alleen. Ik heb honger als ik later mijn hotel uitwandel en zie alleen enkele lege terrassen waar ik niet in mijn eentje als een blonde vuurtoren wil gaan zitten eten. In Konya eet je ook niet, of je eet vlees. Veganisten komen hier om.
Enkele uren later heb ik dat vlees gegeten, verschanst achter een jong stel met een kleuter, en loop ik weer wat verkennend rond, deze keer niet meer in de verkeerde richting en de stad uit. Ja, ik zie ook het Mevlanamuseum[1], dat zie ik de hele tijd. Het is Rumi’s mausoleum in moskeestijl en het is zo pontificaal aanwezig dat je het niet kunt negeren, maar dat doe ik vooralsnog wel. Ik wil het museum en Rumi’s graftombe zien als ik weer ontspannen en met mijn weeë glimlach en ‘zo open’ naar de wereld kan kijken. Nu loop ik nog verkrampt langs alle mannen heen te staren. Het vraagt concentratie en ik word er niet vrolijk van.
In een drukke winkelstraat heeft een van die mannen toch de moed om naast me te komen wandelen. Waar ik naar op zoek ben, vraagt hij. Ik ga niets kopen, zeg ik. Hij geeft niet op. Ik blijf kort antwoorden en nors kijken maar vertel ondertussen toch dat ik eigenlijk vrouwelijke soefi’s wil ontmoeten. En dat ik nog steeds niets ga kopen. De man brengt me naar het Mevlanahuis, belt aan en stelt me voor aan de assistente van de zevenentwintigste achterkleindochter van Rumi. De achterkleindochter is op dat moment in Istanbul. De assistente is een jonge vrouw die vol is van Allah – ‘peace be upon him’ – en de wonderen die Hij laat geschieden. Ik luister naar haar, vind dat ze te veel wil zeggen, maar ben ook verwonderd. Ik heb een persoonlijk gesprek met een soefivrouw. Als ik een uur later weer buitenkom, ben ik genezen van mijn verwarring over hoe ik moet rondkijken: ik kijk weer ontvankelijk en glimlachend rond, ‘zo open’ als mijn hart het vermag. De ontmoeting met de vrouw heeft me weer in verbinding gebracht met mezelf en de wereld. Als ik langs het grote Mevlana-mausoleummuseum wandel, kijk ik alvast waar de ingang is en stuur ik een tekstballon naar Rumi in zijn tombe. Morgen kom ik.
“Wat je zoekt, is op zoek naar jou”
Het Al-Ene
Liefde en schoonheid zijn de dragers van God in het soefisme, en dat alleen zo te mogen voelen ontroert me diep. Zo mooi kan het toch niet zijn? Zo mooi kan het toch niet zijn want zo wil ik helemaal dat het is, en kan het dan ook zo zijn? Kan het dat het niet alleen genoeg is dat ik me wijd aan liefde en schoonheid, maar dat het ook het enige is dat reëel is? Liefde en schoonheid. ze te ervaren, te zien, te genereren. Ze te vinden en weer kwijt te raken. En door die liefde en schoonheid zelf weer teruggevonden te worden. Wat je zoekt, is op zoek naar jou.
Rondkijken en bekeken worden. Het wordt een rode draad tijdens mijn verdere reis. Ik kijk in de ogen van vrouwen die op straat naar me glimlachen en word elke keer verliefd. Diep geraakt door schoonheid, door wat die ogen me zeggen: eigenlijk zijn wij zusters. Wij zijn één. Mannen willen geen selfie met mij. Ze willen me vooral helpen en uitleg geven. Een geestelijke noemt me ‘dear sister’. We zijn één.
Ik ben onder de indruk als ik de volgende dag op mijn knieën bij Rumi in zijn mausoleum zit. Zijn graftombe is gigantisch en staat voor die van zijn vader op een podium. De dominante kleuren zijn beige, rood, groen en goud. De plek is zacht gemaakt met vast tapijt, doeken en arabeske motieven. Liefde en schoonheid trillen in de lucht. Ik begrijp de betekenis van knielen. Het is je klein maken om de grootsheid van het Al-Ene te laten doordringen, nederig dankbaar de druppel in de oceaan te mogen zijn.
Zeer mooi, zou Rumi zeggen, maar eigenlijk zit het anders. Je bent niet de druppel in de oceaan, maar de oceaan in de druppel. Je bent zelf liefde en schoonheid. Het is het enige wat echt waar is aan jou. Sta recht, maak muziek en dans om die liefde en schoonheid te ervaren. Muziek herinnert ons aan de hemelse harmonie, die we in onze oervorm hebben ervaren. Alles, het hele bestaan, van macrokosmos tot microkosmos, maakt draaiende bewegingen. Laten we dat ook doen. Eén hand omhoog om het goddelijke te ontvangen, één hand naar beneden om te verbinden met onze medemens. We draaien tot we oplossen in die liefde en schoonheid en niet meer denken dat we iets anders zijn dan dat Al-Ene, dat wat we eigenlijk niet met woorden kunnen beschrijven.
Ik ben me niet bewust van mijn bestaan, ik weet alleen dit:
Als ik ben, ben ik niet, en als ik niet ben, ben ik!
De volgende dag ga ik ook nog bij de graftombe van Shamz zitten, de losgeslagen vriend (‘zon’, en manifestatie van God op aarde), die Rumi aanzette tot muziek maken en wervelen, zijn poëtisch alter ego ook. Daarna ben ik klaar in Konya. Voor het echte wervelen moet ik in Istanbul zijn. Ik zal er bevriend raken met muezzin Ashgin Mousa van De Blauwe Moskee, en met Mehmet die het huishouden doet in mijn krakkemikkige hotel. Nasrin zal me verzorgen als een baby in een vijfhonderd jaar oude hamam, en de Marokkaanse studente Mayram zal met me meewandelen als ik de weg ben kwijtgeraakt. De laatste avond zal ik in een soefigemeenschap een bijeenkomst bijwonen van luisteren, bidden, delen en wervelen. Mannen en vrouwen samen. Bij het magische wervelen zal een vrouw steeds de positie in het midden innemen, en ik zal daar samen met Shakti met open hart naar kijken. Intens dankbaar een bewegend deeltje van het Al-Ene te zijn. Onderweg kom ik helemaal thuis. Niet in een huis maar in liefde en schoonheid.
Cursief geschreven regels zijn van Rumi. Het zijn mijn letterlijke vertalingen van Engelse vertalingen (diverse vertalers).
Meer lezen: in een masterthesis heb ik een vergelijking gemaakt tussen leer en teksten van Rumi en Ruusbroec (een Brabantse middeleeuwse mysticus). Link naar PDF: https://libstore.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/375/957/RUG01-002375957_2017_0001_AC.pdf
[1] Mevlana (‘onze meester’) is de naam die in het Midden-Oosten gebruikt wordt voor Jalal al-Din Rumi. (Rumi betekent trouwens niets anders dan ‘van Rome’: Rumi leefde in het Oost-Romeinse Rijk.)
Zoë Joncheere
Zoë Joncheere (B) reist en schrijft, en werkt met mensen. Ze werkt deeltijds als taalkundige in het hoger onderwijs. Na een moment van ontwaken en het schrijven van haar eerste boek Leven als God, nu elf jaar geleden, heeft ze geprobeerd om een niet-spiritueel leven te leiden. Dat is niet gelukt. Na jaren van verwarring en veel gezondheidsproblemen kwam het licht haar weer halen. Nu combineert ze ‘in de wereld zijn’ met ‘niet van de wereld zijn’, met een gemak dat haar zelf blijft verbazen. Liefde en dankbaarheid dragen haar in elke context. Het energiewerk dat ze doet heet No-Body’s Dance. Info: www.zoejoncheere.com