Het landhuis en de bomen
– Hans Korteweg
Het landhuis en de bomen
– Hans Korteweg
verschenen in InZicht nr 4. 2022 – Leestijd is ca. 15 minuten
De afgelopen maanden heb ik geboeid zitten lezen in het laatste boek van Philip, Bevrijding – dankzij het ontwaren van verschil en het Verschilloze. Geboeid vanwege de inhoud, maar zeker ook omdat wat tot dusver in onze vriendschap was opgenomen nu apart contour aannam. Juist doordat hij wat mij betreft zijn meest uitgesproken werk heeft afgeleverd, een meesterstuk, kan ik nu beter onderscheiden in welk opzicht onze wegen verschillend zijn.
Iedere boekenliefhebber heeft het zich weleens afgevraagd: wanneer ik onverhoopt, door een ramp, een brand of andere omstandigheid gedwongen, het huis moet ontvluchten en nog net één boek kan meenemen, welk boek zou dat dan zijn?
Het is een nachtmerrie, want de rest van je boekenschat moet je achterlaten, maar tegelijkertijd is het misschien ook een opluchting. Die vele honderden, duizenden boeken die zich, aangedreven door een vreemde macht, blijven uitbreiden en steeds meer plaats blijven opeisen, samengebald tot één. Geen verstrooiing meer. Eén boek voor de rest van je levensreis – puur en eenvoudig!
Ik spreek, dat zal duidelijk zijn, uit eigen ervaring. Ik heb mij dikwijls afgevraagd welk boek ik zou meenemen. En soms, zoals bij verhuizingen, heb ik mijzelf iets meer speling gegeven en mij afgevraagd welke boeken ik zou meenemen als ik één verhuisdoos mocht vullen. Gek genoeg vind ik het veel moeilijker om mijn boekenbezit te beperken tot één verhuisdoos met boeken dan tot één boek. Het is kennelijk óf de ene bron óf de oneindige fontein van veelheid.
Dit neemt niet weg dat de numero één de afgelopen 70 jaar heel wat verschuivingen heeft doorgemaakt. Veel schrijvers zijn nummer één geweest, maar de laatste 20 jaar is er slechts één naam die bovenaan staat, eigenlijk zonder mededinging, namelijk die van de Tibetaanse wijze Longchen Rabjam (Longchenpa). En van hem is mij zijn meesterwerk Chöying Dzöd het liefst, het meest nabij. Ik kan dit boek helaas niet lezen in de originele taal en daarom zou ik bij een calamiteit kiezen voor de Engelse vertaling onder leiding van Richard Barron: A Treasure Trove of Scriptural Transmission[i].
Waarom is Longchen Rabjam zo belangrijk voor mij? Ja, waarom is mijn vrouw de vrouw van mijn leven, waarom zijn mijn vrienden mijn vrienden? Ik zal toch proberen er iets over te zeggen.
Longchen Rabjam (1308-1364) is zowel een geleerde als een dichter. Hij schrijft openende poëzie voor het hart en preciserend proza voor het hoofd. Ik ken verder niemand die zo diep schouwt en die zonder in dogmatiek te vervallen zijn zicht zo weet te verwoorden dat het steeds weer nieuw is. Ook dezelfde tekst is bij herlezing nieuw, nieuw van hetzelfde, en als lezer word ik opgenomen in dit zelfde dat altijd NU is. Zijn werk is één groot loflied op de onmiddellijke werkelijkheid, terwijl hij tegelijkertijd doet beseffen dat dit alles, deze wereld van de verschijnselen in zijn stralende veelvuldigheid, doorzichtig is en zonder continuïteit. De wereld van de verschijnselen, die ik niet hoef af te wijzen, maar waarin ik vrij aanwezig kan zijn zonder mij in enige vorm van identificatie vast te leggen.
Ik houd van de poëzie van Longchen Rabjam, zijn visie verblijdt mij en brengt mij helderheid, maar het allerbelangrijkst vind ik dat ik hem in zijn werk ontmoet als een persoonlijke leraar. Ik lees zijn geschriften, vooral zijn hoofdwerken, alsof hij ze direct voor mij heeft geschreven, niet toen, maar nu. Hij spreekt dus niet alleen van buitenaf tot mij als een wijze en een geleerde, hij is ook in mij aanwezig als een leidsman met wie ik in doorgaand contact ben. Ik heb om het traditioneel te zeggen toevlucht genomen – toevlucht niet tot een vorm van boeddhisme, niet tot een bepaalde cultuur, ook niet tot een historische figuur, maar tot het meest vanzelfsprekende, waarvan ik als persoon tijdelijk expressie en instrument ben. Zo is mijn bestaan een doorgaande meditatie.
Ik ben met het werk van Longchen Rabjam in contact gekomen via Philip Renard. Hij wees mij in 1989 op een Engelse vertaling van een tekst van Longchen Rabjam , getiteld You Are the Eyes of the World. Ik had nog nooit van Longchen Rabjam gehoord, maar ik herinner mij nog goed dat ik, toen ik die titel opschreef, mij direct aangesproken voelde. Ik besefte dat dit waar was, dat ik, als ik iets was, waarnemer was in tijd en ruimte, uitstulping als het ware van Eenheid en daar onlosmakelijk mee verbonden. Het was een bliksemend inzicht en vanuit deze flits begon ik het boek te lezen. Het boek dat ik sindsdien altijd bij mij in de buurt heb en dat ik ook zelf weer met een groep mensen heb vertaald en van commentaar voorzien.
Dat was dus meer dan een tip. Het was een groot geschenk. Het geschenk van een vriend.
“‘Ik-Ik’ is een sublieme term, als een trechter binnen een trechter”
Ik leerde Philip iets meer dan 44 jaar geleden kennen. Hij zocht mij op naar aanleiding van een boek dat ik had geschreven. Het was meteen een sprankelend contact, we hielden van dezelfde muziek, lazen dezelfde boeken, het smaakte naar meer. Dat weet ik nog, maar het meest uitgesproken is in mijn herinnering het licht waarin wij elkaar ontmoetten. Een helder krachtig licht waarin wij als de enthousiaste jonge mannen die wij waren gesticulerend tegenover elkaar zaten, voortdurend doorvragend, elkaar bijslijpend, zoekend naar het juiste woord.
Dat was toen en het is nog steeds. We zijn nu grijsaards, maar het gesticuleren is er niet minder op geworden. We spreken nog steeds over onze levensreis, de boeken die we lezen, de schoonheid van de dingen, muziek, schilderkunst, en vooral over het meest primaire, waar je niet over kunt spreken, behalve misschien even, maar dat de bron is van alles en alles doortrekt, en dat dus het enige is waarover je kunt spreken.
Toen op die middag in 1978 spraken we over de weg naar verlichting, over onze zoektocht die ons hier bij elkaar had gebracht. En daarmee begon onze vriendschap en ons gemeenschappelijk onderzoek. Ons onderzoek van de directe weg. Onze vriendschap van het verschil en het Verschilloze.
Vriendschap, het is een wonder. Dat je, terwijl je zo verschillend bent, zo diep met elkaar verbonden kunt zijn. En dat niet voor een paar uur of een paar weken, als een verliefdheid, maar jarenlang, met onderbrekingen, strubbelingen, verwijderingen – wegwijzers aan wie de weg wordt gewezen.
Toch, hoezeer we ook bevriend zijn en verbonden in het besef van Eenheid, wij gaan verschillende wegen. Ook hierin drukt zich het verschil en het Verschilloze uit.
De afgelopen maanden heb ik geboeid zitten lezen in het laatste boek van Philip, Bevrijding – dankzij het ontwaren van verschil en het Verschilloze. Geboeid vanwege de inhoud, maar zeker ook omdat wat tot dusver in onze vriendschap was opgenomen nu apart contour aannam. Juist doordat hij wat mij betreft zijn meest uitgesproken werk heeft afgeleverd, een meesterstuk, kan ik nu beter onderscheiden in welk opzicht onze wegen verschillend zijn.
Over het Verschilloze hoef ik mij niets af te vragen. Het is Eenheid, in vele talen. In de taal die ik als kind heb geleerd en zeker in de beleving van mij als kind was God het woord voor het Verschilloze – God was hier, waar ik ook was. Daarna zijn er andere woorden gekomen. En nu?
In Bevrijding (Viveka Chudamani 219) lees ik: In alle staten, zowel wakker zijn, dromen alsook droomloos slapen, is het Zelf aanwezig als ‘Ik-Ik’ – innerlijk helemaal helder en continu op dezelfde manier vanuit zichzelf stralend. Het is het Zien van de ervan afgeleide vormen, zoals het persoonlijke ‘ik’ en het onderscheidingsvermogen en de andere aspecten van de psyche. Het straalt in het hart, als Bewustzijn en constante Vrede en Vervulling.
Dat is een beschrijving die niet beperkt en niet uitsluit, een vertolking die overeenstemt met mijn besef. ‘Ik-Ik’, een sublieme term, als een trechter binnen een trechter, wegvoerend van alle omlijnende begrip en alle vergelijking. Hieraan kan ik (met kleine letter) niets ophangen. Niet ik zie, ik word gezien en zo zie ik.
Dan komt het volgende vers (vers 220): Een onnozel mens denkt dat hij de zon ziet terwijl hij naar een weerspiegeling van de zon kijkt op het water in een pot. Op een vergelijkbare manier identificeert iemand die geen besef heeft zichzelf met de verschil aanbrengende weerspiegeling van Bewustzijn die in zijn psyche verschijnt. Hij maakt de vergissing om bij deze weerspiegeling te denken: ‘dit ben ik’.
Dit is een klassieke vergelijking die regelmatig wordt gebruikt, ook in boeddhistische geschriften, om de verwarring duidelijk te maken waarin de onverlichte mens verkeert. Soms is het niet de zon met een kan met water, maar de maan die in het water van een meertje weerspiegeld wordt of, meer modern, een film die wordt geprojecteerd op een leeg doek. Het is hoe dan ook een eenvoudige vergelijking, waardoor zelfs een onnozelaar tot een eerste besef kan komen dat hij niet zo oorzakelijk is als hij denkt dat hij is. Een vergelijking die je kan doen tuimelen uit je egocentrische zelfbeeld en je vaste overtuigingen.
Een krachtige vergelijking dus, maar, moet ik eraan toevoegen, ook een onvolledige vergelijking. Onvolledig omdat in de gelijkenis al de vooronderstelling is meegenomen dat daar in die verder volmaakte Eenheid een pot met water staat. En alsof ik een kind ben, vraag ik mij dan af: ‘Hoe komt die pot daar eigenlijk met dat water erin? Wie heeft hem daar neergezet in die totale Eenheid? Is er dan toch een andere macht aan het werk geweest? Of hoort die pot daar gewoon?’
In deze vergelijking wordt de suggestie gewekt dat de pot met water met dat reflecterende vermogen een fremdkörper is, iets dat daar niet hoort en dat in ieder geval niet onderdeel is van het geheel, van Eenheid. Dit wordt nog sterker beklemtoond in het volgende vers (221): Iemand die inzicht heeft negeert de pot met het water en de weerspiegeling van de zon erin, en ziet de zon: het vanuit zichzelf licht schenkende beginsel. Dit is wat het drietal (pot, water en weerspiegeling) van licht voorziet, terwijl het op zich totaal onafhankelijk blijft van wat ook.
Hier komt het nu echt tot een verschil. Ook bij mij. Hierin kan ik niet meegaan. Want ik meen, laat ik het kort zeggen, dat negeren geen Bevrijding brengt. Mij in ieder geval niet.
Wordt mij nu echt aangeraden om ‘de pot met water en het weerspiegelde licht’ te ontkennen en af te wijzen? Is dit, die weerspiegeling in de pot met water, dit tijdsgebeuren, dan toch het kwaad?
Ik heb de indruk dat hier op een merkwaardige wijze het dualisme binnensluipt. Als het ware via de achterdeur. Net zoals trouwens in het christendom, wanneer van de Duivel een aparte macht wordt gemaakt en niet wordt erkend dat de Slang in het paradijs, net zoals de Mens in zijn tweevoudige aanzicht, een originele bewoner is van het paradijs.
“Negeren brengt geen Bevrijding”
Laat er geen misverstand ontstaan: ik ben het geheel eens met de probleemstelling. Die is haarscherp weergegeven: Hij maakt de vergissing om bij deze weerspiegeling te denken: ‘dit ben ik’. Dit is inderdaad de grote vergissing. En om dat in te zien hoef ik helemaal niet ver van huis te gaan, ik hoef niet diep filosofisch te worden, ik kan gewoon bij mijzelf blijven in deze verschijningsvorm. Alle problemen die deze fysiek/psychische gesteldheid heeft ervaren zijn terug te voeren tot de illusie dat hij meende het middelpunt van het universum te zijn en dat hij in de waan verkeerde dat zijn persoonlijke bewustzijn de dienst uitmaakte.
Wanneer deze vergissing wordt beseft, niet louter als een concept of als een zondags inzicht, maar als iets dat mij betreft, mijn zaak van leven en dood, opent zich een deur. Er gaat mij een licht op, een licht dat al die tijd al in mij scheen, en dat mij nu vervult. Ik open mij en ik word vervuld. Hierin ben ik niet meer een apart iets, niet meer een sturend iets, niet meer een eindbaas, maar een onlosmakelijk deel van het geheel, expressie in tijd en ruimte.
Dit is wat ik weet. Ik weet het omdat ik het beleef. En ik weet ook dat het mij mogelijk is dit te beleven doordat ik beaam, wat iets heel anders is dan negeren. Ik beaam dit, deze wereld die voortkomt uit en expressie is van Eenheid, ik beaam dit zonder er geloof aan te hechten.
Mijn weg is primair niet een weg van selectie en beheersing, maar een weg van proeven en van aanwezig zijn. Een weg van hier zijn.
“Mijn weg is een weg van proeven en aanwezig zijn”
Tot dit punt was ik gekomen toen ik na een warme nacht in de ochtendkoelte een verhelderende droom kreeg. In de droom liep ik met Philip over een weg. Ik keerde mij om en zag heel in de verte een groot landhuis, een soort Kasteel van Fontainebleau, zichtbaar en toch net niet zichtbaar, en ik zag hoe wij liepen op de weg, aan beide zijden door bomen omzoomd, die van het landhuis de stad in voerde en die dus ook direct naar het landhuis leidde. De bomen glinsterden van licht en ik was verrukt door de immensiteit en de schoonheid. Ik zei tegen Philip: “Moet je kijken!” Hij keerde zich om en zag het, net zoals ik, vanwaar hij stond. Ik zei: “Philip, zie je het zilvergrijs in de bomen?” Het was zo mooi, zo alles bij elkaar, het frisse groen van het eerste begin en het zilvergrijs van het laatste blad, de weg en het huis daar voor ons, alles zo zonder hapering in eenheid. “Ja,” zei hij, “ik zie het.” Verbonden in blijdschap en eerbied stonden we naast elkaar en genoten van de schoonheid. Toen zei hij: “Kom, ik wil het van nog verder kunnen zien.” Hand in hand renden we over de weg, tussen de bomen, verder weg van het landhuis, een en al energie, als jonge mannen. Hij wilde tot aan het eind gaan, waar dat ook was, en van daaruit opnieuw alles overzien, maar ik wist: hier is het goed voor mij, ik hoef niet verder te gaan, hier waar ik nu ben is het goed. Einde droom.
Een droom als een gelijkenis. De pot met water met het licht van de zon dat erin wordt weerspiegeld is in mijn droom de allee geworden die van het Huis van Oorsprong de wereld in voert en van de veelvuldige wereld naar het Huis van Oorsprong, de allee met bomen met frisgroene en zilvergrijze bladeren, en alles daartussen. De wonderschone allee die zonder enig hiaat aansluit op het Huis.
Daar op deze weg gaan wij in dit bestaan, Philip en ik, verenigd in hetzelfde zicht en toch verschillend.
Philip is een onderzoeker, die vanuit Eenheid het verschil onderzoekt, en daarin, op de weg van het verschil, onderscheid aanbrengt, tijdelijk onderscheid. Zoals hij dat ook doet met dit boek Bevrijding.
Het is een meesterstuk, ik zei het al. Waar haalt hij de energie vandaan om zo ver door te gaan, het zo nauwkeurig uit te pluizen?! Hij is een mysticus die tevens wetenschapper is. Als mysticus heeft hij genoeg aan het zicht, maar als wetenschapper wil hij ook het overzicht hebben. En daarin, in het onderscheiden en uitpluizen, komt hij aan bij de grens waar, in ieder geval schijnbaar, de Eenheid zich dreigt te verliezen in tweeheid, waar de methode van onderscheid dualistisch dreigt te worden. Dat is, zie ik nu, de niet te vermijden spanning wanneer je dit onderzoek zo ver wilt voortzetten. Het is de niet te vermijden spanning wanneer je, zoals Philip, de wens hebt de westerse verlichting te verbinden met de oosterse verlichting.
Ik ga zo ver niet met hem mee. Dat is mijn weg niet. Mijn weg is hier. Ik ben ook niet zozeer een onderzoeker, ik ben meer een vertolker. Het is merkwaardig, met het klimmen der jaren weet ik steeds minder. Mijn leven is buigen geworden voor het onophoudelijk licht in wat hier mijn dit is.
Zo zijn wij verschillend. Vrienden, reisgenoten, ons steeds weer groeperend rond dat geheimzinnige middelpunt, waar je elkaar vindt in het onzegbare én elkaar ziet in de tijdsgedaante. Het Verschilloze en het verschil.
[i] Toen ik dit artikel al had geschreven, werd ik erop attent gemaakt dat van de Barron-vertaling inmiddels een Nederlandse vertaling is verschenen: Een Schatkist van Overdracht door Geschriften, uitgever Stichting Zijnsoriëntatie, 2021 – een aanwinst voor wie de voorkeur geeft aan het Nederlands, een prima vertaling, soepel en precies.
Hans Korteweg
Hans Korteweg (1943) is leraar en schrijver. Hij heeft een kring van leerlingen, met wie hij regelmatig samenkomt. Daarnaast geeft hij lezingen, veelal via zoom, voor een groter publiek. Hans heeft een twaalftal boeken geschreven en publiceert regelmatig artikelen, o.a. via zijn weblog https://www.dekorteweg.nl/blog/. Van zijn hand verschenen Het Juwelenschip, een vertaling van en een commentaar op een tekst van Longchenpa, Sta op en ga, een blijmoedig commentaar op het boek ‘Jona’, en Zonder Einde, van licht tot vorm, van vorm tot licht.