Alan Watts
Het taboe op weten wie je bent – Handboek bij het mysterie van het bestaan
- Uitgeverij Panta Rhei
- Vertaald door Jeff van Exel
- ISBN 978 90 88402 36 4
- Boekbespreking door Lucy Auch
Een van de bekendste boeken van Alan Watts is opnieuw uitgebracht: Het taboe op weten wie je bent. Een boek met twee voorwoorden, een van Watts zelf en een van Han van den Boogaard, die daarin de kern van Watts’ zienswijze koppelt aan de persoon die hij was. Het is een prachtig tijdloos geschrift waarin de schrijver bekende uitgangspunten uit de oosterse filosofie belicht en in een nieuwe, brede context plaatst, en daar is hij heel goed in. Hij heeft het in 1966 geschreven, maar het leest alsof het gisteren was. Zelf zag hij het als een boek dat je je kinderen mee zou moeten geven als ze het huis uitgaan, als een handleiding bij het mysterie van het leven.
Watts probeert met de woorden in deze tekst de illusie die hij ermee opwekt tegelijkertijd ook weer te laten verdwijnen. Hij gebruikt hiervoor veelvuldig de paradox, die hij vergelijkt met ‘een borrel ter verdrijving van de kater’. Hij beschrijft hoe geraffineerd het spel dat we met zijn allen spelen in elkaar zit, en hoe we onze kinderen datzelfde spel intrekken. Het is een spel met tegenstrijdige regels die alleen maar kunnen leiden tot eeuwige zelffrustratie. Van generatie op generatie dragen we ze over op onze kinderen. Voorbeeld van zo’n spelregel: we eisen dat je van ons houdt omdat je dat zelf wilt, en niet omdat wij zeggen dat je dat hoort te doen. Een kind heeft geen verweer tegen deze double-bindboodschap. Juist omdat we niet los van de samenleving staan, kan die samenleving ons ervan overtuigen dat we dat wel doen – dat ieder van ons een onafhankelijke bron van actie is met een eigen, onafhankelijke geest. Dat maakt ons tot onvervalste nepfiguren, zoals Watts dat noemt.
Maar wat hij ons ook duidelijk maakt, is dat het zo niet hoeft te gaan. Daartoe vergelijkt hij onze maatschappij met samenlevingsvormen waarin het individu helemaal niet zo’n grote rol speelt, bijvoorbeeld in het hindoeïsme, waar men zichzelf ziet als God die zichzelf heeft verstopt, maar die ook in staat is zijn authentieke zelf weer terug te vinden. In ons dualistische wereldbeeld doen we hetzelfde: we verdelen het leven, dat ondeelbaar is, ogenschijnlijk in stukken en breken ons dan ons leven lang het hoofd over de vraag hoe we die gespletenheid weer op kunnen heffen. Toch is het in feite niet zo moeilijk om te leren zien dat de vijf zintuigen één fundamenteel zintuig vormen, en dat lichaam en geest twee aspecten van hetzelfde zijn, net als oorzaak en gevolg. We zijn allemaal het ene Zelf in vermomming.
Dit boek had dubbel zo dik kunnen zijn, want Watts schrijft heel gecomprimeerd. Elke zin is van belang en doet ertoe. Het boek staat vol voorbeelden en is doorspekt met prachtige zinnen. Zo schrijft hij bijvoorbeeld: “Je zou haast kunnen zeggen dat het de toverkracht van de hersenen is, die deze wonderen uit het heelal op kunnen roepen, zoals een harpist melodie ontlokt aan stille snaren.” Maar dat wil in zijn ogen niet zeggen dat we als individu de wereld creëren, want daar is het individu als fictieve entiteit niet toe in staat. Alles staat met alles in verband en kan er niet los van gezien worden. Niet de mens creëert het geheel; het geheel doet dat zelf en de mens is alleen maar een fictieve entiteit, en hoe wonderlijk is dat!
Maar misschien is de belangrijkste boodschap die Watts wil overbrengen wel dat verlost worden van de double bind ‘je moet overleven’ je doet inzien dat het leven in de kern een spel is. Dat inzicht is essentieel, in welke fase van je leven je je ook bevindt. Alleen al daarom is dit boek voor iedere lezer belangrijk gereedschap om het taboe op weten wie je bent mee te kunnen doorbreken.
Lucy Auch