Han van den Boogaard – Verschenen in InZicht nr 4. 2019 – Leestijd is ca. 5 minuten
Logos was een land als geen ander. Het woord stroomde uit ieders mond, en in talloze beddingen zocht het er zijn weg: in mythen, fabels, sagen, allegorieën en fantasmagorieën. Nergens waren zoveel verhalen te horen als in Logos. De mensen waren rijk noch welvarend en ze moesten hard werken om aan de kost te komen. Alles moest lopend en met de hand, want ze hadden niet de beschikking over vervoersmiddelen of gespecialiseerde gereedschappen. De enige rijkdom die ze bezaten, waren de verhalen die ze elkaar vertelden – op straat, aan de keukentafel, aan het kampvuur of in bed. Die verhalen vormden het werkelijke vuur waaraan ze zich warmden en maakten hen, ondanks hun materiële armoede, tot het gelukkigste volk op aarde, want hun honger naar fantasie, humor en mededogen werd in overvloed gestild door alle verhalen die ze elkaar dagelijks vertelden. Ze kwamen nooit op het idee om ze op schrift vast te leggen, want ze wisten dat geen enkel verhaal meer waar of meer waard was dan welk ander verhaal dan ook. Daarom werd er tijdens de religieuze bijeenkomsten in hun tempels geen woord gesproken en geen verhaal verteld, en bevatte hun heilige boek slechts lege bladzijden.
Op een dag echter deed de grootste verhalenverteller van het land een waarschuwing naar de mensen uitgaan. Op een bepaalde dag, zei hij, zouden alle verhalen verdwijnen die niet speciaal opgeschreven zouden zijn. Ze zouden daarna vervangen worden door één enkel verhaal dat hen krankzinnig zou maken.
Slechts één persoon luisterde hiernaar. Hij verzamelde zoveel mogelijk verhalen en schreef die op in een dik boek met een lederen kaft, dat hij op een geheime plek verborg. Daarna wachtte hij het moment af waarop de vertellingen in het land een beslissende verandering zouden ondergaan.
Op de aangekondigde dag hielden de woorden op met stromen en vielen de putten van de inspiratie droog. De man die had geluisterd zag het gebeuren en ging op weg naar zijn geheime bergplaats, waar hij de opgeslagen verhalen las die hem altijd zoveel vreugde hadden bezorgd.
Toen hij vanuit zijn veilige plek zag hoe de monden van zijn landgenoten opnieuw begonnen te spreken, begaf de man zich weer onder de mensen. Hij merkte dat ze alleen nog maar over zichzelf spraken en dat ieder verhaal niet meer dan een variant was van het grote centrale verhaal, waarin het ik steevast de hoofdrol speelde. Maar ze hadden geen enkele herinnering aan wat er gebeurd was, noch aan de waarschuwing die ze vooraf hadden ontvangen. Toen hij met hen in gesprek probeerde te gaan en de vrolijke verhalenvrijheid van vroeger met hen probeerde te delen, kwam hij tot de ontdekking dat ze dachten dat hij gek was geworden. Ze stelden zich vijandig naar hem op of bejegenden hem vol medelijden, en uit niets bleek dat ze begrepen wat er werkelijk aan de hand was.
Aanvankelijk ging de man niet mee in welk ik-verhaal dan ook, maar begaf hij zich iedere dag opnieuw naar zijn geheime plek om daar uit zijn verhalenvoorraad te putten. Uiteindelijk echter besloot hij het nieuwe verhaal ook te gaan vertellen, want hij kon de eenzaamheid van zijn bestaan niet langer verdragen nu hij de vertelsels van het leven niet meer met anderen kon delen. Hij beperkte zich in zijn omgang met de rest van het volk voortaan tot het nieuwe ik-verhaal en werd ten slotte net als hen. In de loop der tijd vergat hij dat hij een geheime opslagplaats met speciale verhalen bezat, en zijn stadgenoten namen hem weer op in hun midden als iemand die krankzinnig was geweest, maar zijn geestelijke gezondheid op wonderbaarlijke wijze terug had weten te vinden.