Doorbraak in de godheid volgens Meester Eckhart
– C.B. Zuijderhoudt
G od is één en niet twee. Wie God aanschouwt, aanschouwt slechts eenheid. Verblijven in puur zijn is daarom vertoeven in non-dualiteit, in de zuiverheid van de natuur van de godheid. Verblijven in puur zijn heeft op den duur de doorbraak naar de godheid tot gevolg. Waarom verlangen we naar dit ‘doorbreken’, zoals Meester Eckhart het noemt? Omdat ieder wezen verlangt naar zijn allereerste oorsprong en omdat het op den duur de meest onvoorstelbare vrede oplevert. Dit verlost zijn van jezelf, deze eeuwigheid die daarvoor in de plaats komt, is van alles wat er in dit leven verlangd kan worden het meest begerenswaardig.
We ontkomen er niet aan om in het verlangen naar dit doorbreken de staat van non-dualiteit opnieuw te onderstrepen en te beschrijven. Zonder in die staat te zijn valt de Godsontmoeting niet te realiseren. We krijgen door die voortdurende omschrijvingen steeds meer gevoel voor wat die staat inhoudt. Begrippen als Alomtegenwoordigheid, de Ene zonder tweede en non-dualiteit passen steeds naadlozer op elkaar. Deze taal, deze mystieke taal, geeft toegang tot het eeuwigheidsbegrip zonder begrijpen. Want in de Alomtegenwoordigheid is eeuwigheid. Het zal duidelijk zijn dat de zuiverheid van Gods natuur nergens anders in zou kunnen liggen dan waar tijd en ruimte verdwenen zijn, in de non-dualiteit, in de Eenheid.
“Dit is Gods natuur: dat Hij zonder natuur is. Wie Hem goedheid of wijsheid of macht toedenkt, die bedekt het Zijn en verduistert het in deze gedachte.” (preek 47)
Armoede van geest
Waar binnen in u nog geen enkele opsplitsing, geen enkel zijn of kwaliteit zich aandient, is de zuiverheid absoluut. Om in dat pure zijn te geraken adviseert Eckhart armoede van geest. Dat wil zeggen: een moedwillige lege geest. Eckhart gaat zelfs zover in het doorvoeren van die armoede van geest, dat hij zelfs God kwijt wil. Ja, hij zou graag God omwille van God loslaten, want een gedachte God is ook een concept en staat daarmee in de weg.
“Wij zeggen dus dat de mens zo arm moet zijn dat hij geen plaats is of heeft waarin God werken kan. Waar de mens nog plaats in zich handhaaft, handhaaft hij nog onderscheidenheid.
Een groot meester zegt dat zijn doorbreken edeler is dan zijn uitgaan en dat is waar. Toen ik van God uitging, spraken alle dingen: God is. Dit kan mij echter niet zalig maken want hierbij erken ik mij als schepsel. In het doorbreken echter, waar ik leeg sta van mijn eigen wil, en de wil van God en van al zijn werken en van God zelf, daar ben ik boven alle schepselen en ben ik God noch schepsel; ik ben veeleer wat ik was en wat ik blijven zal, nu en altijd. Hier krijg ik een impuls die mij boven alle engelen zal brengen. In deze hoedanigheid ontvang ik zo’n grote rijkdom dat God met alles wat hij met God is, en met al zijn goddelijke werken, mij niet genoeg kan zijn, want in dit doorbreken valt mij ten deel dat God en ik één zijn. Daar ben ik wat ik was, daar neem ik toe noch af, want ik ben daar een onbeweeglijke oorzaak die alle dingen beweegt. Hier vindt God geen plaats meer in de mens, want met deze armoede verkrijgt de mens wat hij van eeuwigheid is geweest en steeds blijven zal. Hier is God één met de geest, en dat is de meest eigenlijke armoede die men vinden kan.” (preek 32)
Duidelijker kan het haast niet, zou ik zeggen. En dan dringt de praktijk zich op. We zagen hier dat men eigenlijk de staat van non-dualiteit moet realiseren om dit innerlijke koninkrijk binnen te kunnen gaan. Dit betekent dat men de stilte in de geest moet leren bewerkstelligen; tot eenheid moet leren geraken. En niet een minuutje lang, maar bij voortduring. Hoe kritisch is dit? Hoe letterlijk moet dit? Welke technieken staan ons hier ter beschikking, of is dit oprecht verlangen soms genoeg?
Een stille geest
Het blote resultaat van niet-denken is slechts leegte; een stille geest is echter niet per definitie een lege geest. Een stille geest is een geest die zichzelf als object heeft opgeheven, zodat het denkproces wel plaats kan vinden, maar het denken dat alle binnenkomende prikkels kleurt en aanpast, wordt genegeerd. Daarmee wordt een groot deel van het denken geëlimineerd en dat blijkt dat deel te zijn dat niet relevant is. De gedachten worden niet meer geïnitieerd door hetgeen voorradig is als conditionering, doch uitsluitend door wat zich op dat moment aandient. Dat is een stille geest. Eckhart zegt daarover:
“Nu zou u kunnen vragen: ‘Als het dan zover is dat mijn gewaarzijn zich van zijn natuurlijke werk heeft beroofd en het geen eigen beelden of werkzaamheid meer kent, waar kan het zich dan aan vasthouden? Want het moet zich toch altijd op iets richten, de krachten willen zich altijd ergens aan vasthechten of daarin werkzaam zijn, of het nu het geheugen is, het verstand of de wil.’ Let op, ik zal het jullie uitleggen. Het object van het besef is zijn en niet het bijkomstige, maar het blote, loutere zijn op zichzelf. Want zodra het besef de waarheid van een zijn onderkent laat het zich daarop neer en komt het daar tot rust en daar spreekt het met rede over het object dat het daar heeft. Maar zolang het besef de waarheid van het zijn niet eigenlijk vindt en niet de grond bereikt zodat het zou kunnen zeggen: dit is dit en het is zo en niet anders, zolang is het zoekende en verwachtende. Daarom komt het gewaarzijn nooit tot rust in dit leven.”
Ik zou geneigd zijn daaraan toe te voegen: ‘zolang het zich niet tot het zijn beperkt’.
Dan gaan we nu naar Eckharts diepste motivatie en het doel van de mystiek: het doorbreken in de godheid.
“Wat is het laatste einddoel? Het is het verborgen donker van de eeuwige godheid en het is onbekend en het zal nooit bekend worden. Daar blijft God in zichzelf onbekend en het licht van de eeuwige Vader heeft daar van eeuwigheid binnen geschenen maar de duisternis begrijpt het licht niet.” (Joh. 1:5, preek 23)
De zandloper
Hoe kunnen we ons het doorbreken in de godheid beeldend voorstellen? Stelt u zich uw binnenwereld eens voor als een zandloper. De taille daarvan is het punt waarop u bewust wordt. Aan de ene kant van die taille waaiert de geschapen wereld uit. Dat is waar u het ‘geschapen bestaan’ ontvangt. Maar aan de andere kant van de taille, die donkere, stille kant die ontstaat wanneer u naar binnen keert, daar verdwijnt uw besef. Daar waaiert het ook uit, maar op geheel andere wijze, we zagen dat in een vorig hoofdstuk. Het is dat ‘stuk’ van bewustzijn dat wij niet kennen en waarmee wij uiteindelijk komen tot de doorbraak in de godheid, waarin bewustzijn ten slotte ontbindt. Het bewustzijn werkt in ons dagelijks leven doorgaans één kant op in die zandloper: de gekende kant, de versplintering. Bewustzijn is oplettend, kennend, onderscheidend, beseffend, merkt de schepping op en brengt haar tot aanzijn. Zij is gericht naar de gekende kant.
Wees maar eens aandachtig stil van binnen. Altijd is er die oplettendheid van wat komen gaat. Altijd is er die aandacht die klaar staat om te pakken wat komt. De gerichtheid is altijd naar diversificatie; nooit naar de stilte, de andere kant. De andere kant van de zandloper komt bij ons gewoonlijk niet aan het licht, maar is nochtans de oorzaak van datzelfde bewustzijn. Als we alleen de stille kant kenden, was er geen manifest bewustzijn en daarmee ook geen menselijk bestaan.
Er zijn mystici die deze stille kant benoemen als iets anders dan bewustzijn. Zij introduceren de stille kant als de ‘state of no-self’ (onder andere Bernadette Roberts). Het is de grond waaruit bewustzijn voortkomt, de godheid dus. Mijn visie daarop: nee, dit kan niet. Alles in mij verzet zich tegen deze simplificatie en tegen de arrogantie om te willen kennen wat niet te kennen valt met een kenvermogen dat voortspruit uit hetgeen gewenst wordt te kennen. En dat alles middels het limiteren van het begrip bewustzijn. Het is dan ook niet mijn ervaring. Mijn ervaring is dat wat Roberts de ‘state of no-self’ noemt, eveneens deel uitmaakt van bewustzijn. Het lijkt op jongleren met semantiek. Want hoe zal men (de state of no-self) ervaren zonder bewustzijn, dat het ervaren zelf is ? Het ontvallen van iedere ervaring kan slechts geduid worden als verblijven in leeg bewustzijn, in puur zijn. De vedantist noemt dat: ‘resting in consciousness’. Maar nu terug naar het onderwerp.
“Bevrijd worden van mijzelf “
Het doorbreken
Hoe verloopt zo’n proces van doorbreken precies? Het over-kwam mij de eerste keer tijdens een retraite in eenzaamheid op Gozo, een onbetekenend ruraal eilandje in de Middellandse Zee, en ik ervoer het toen als zeer bedreigend. Naarmate het echter frequenter gebeurt en de ‘persoon’ geleidelijk aan oplost, verdwijnt daarmee ook de angst en wordt het meer tot totale vrijheid en daarmee tot geluk. Bij het vertoeven in die stille duisternis, bij het gaan naar binnen, komt er een moment dat een kracht de ziel (laat ik dat punt in mijzelf maar even zo noemen) naar steeds diepgaander lagen van haar eigen zijn trekt. Er is een binnendringen in het onbekende Ene, dat stukje bij beetje ten slotte tot een adembenemende afdaling in de leegte wordt, een duizelingwekkend verzwolgen worden in de afgrond. De ziel verliest dan haar houvast op een wijze die overeenkomst vertoont met dat wat plaatsvindt op het moment van de dood, wanneer de ziel het terugtrekken van haar lichamelijke zintuigen opmerkt. Op datzelfde ogenblik doet de ziel echter uit eigener beweging afstand van die zintuiglijkheid, alsmede van ieder contact met het bekende. Dan voelt zij ook de terugtrekking van bewuste gedachten, van de wil, van die hele binnenwereld waarmee de ziel zich geleidelijk aan had geïdentificeerd. Totdat het is alsof de ziel geen enkel houvast en bestaan meer heeft. Zoals gezegd: het kan aanvankelijk een buitengewoon angstige ervaring zijn; het lijkt de eerste keer op totale innerlijke desintegratie, zoals dit ook bij een psychose kan plaatsvinden. Het is als het ware een opgeslokt worden in het Ene, zo ten diepste, zo alles omarmend en op hetzelfde moment zo enkelvoudig, zo op geen enkele wijze complex. Dat Ene, dat zo de essentie is, zo fundamenteel, zo zonder ‘handvaten’, dat de ziel niet langer iets heeft om zich aan vast te houden, nergens kan schuilen en zichzelf verliest. Zij voelt zichzelf verdwijnen en oplossen in een ‘gene zijde’ die desondanks deel is van haar eigen zijn, maar waar nochtans haar besef van aparte existentie volstrekt verdwijnt. Dit is de unieke ervaring van het Absolute, de ervaring van het verloren gaan in de oneindige alleenheid van God, de eeuwige eenheid van God. De Ene zonder tweede. Het is het verdwijnen in non-dualiteit. Daar bestaan niet langer de kenner en het gekende, de minnaar en de beminde. Het gaat als in die nacht waar Johannes van het Kruis over sprak, die nacht van grote angst en grote zegen, die hij verwoordde in een van zijn mystieke gedichten:
Al in een donkere nacht,
terwijl mij liefde’s weeën gloeien deden
– o vreugde die ’t mij bracht! –
ben ’k ongemerkt getreden
mijn woning uit die lag in diepe vrede
Nacht die mij hebt geleid!
Nacht, die de glans van ’t morgenlicht verblindde,
die met zo’n innigheid
mij bond aan de beminde,
dat ik in hem mijzelf niet meer kon vinden!
In de verlorenheid
Over deze tocht van de ziel in de verlorenheid spreekt Eckhart als volgt:
“Wanneer de ziel in het onvermengde licht komt, valt zij in haar niets zo ver weg van het geschapen iets in dat niets, dat zij op eigen kracht niet kan terugkeren in haar geschapen iets. En God vangt met zijn ongeschapenheid haar niet-zijn op en omvat de ziel in zijn iets-zijn. De ziel heeft het gewaagd tot niets te worden en kan ook niet uit zichzelf weer tot zichzelf komen, zover is zij van zichzelf weggeraakt voordat God haar heeft opgevangen.” (preek 1)
“Die duizelingwekkende val in de afgrond”
Deze weergave van Eckhart klinkt wat onderkoeld; het blijft wat mij betreft een tamelijk diepgaande gebeurtenis. Naarmate ze vaker plaatsvindt wordt die duizelingwekkende val in de afgrond minder pregnant omdat de persoon die dit ondergaat in steeds mindere mate existeert. Maar het is wel de toegang tot wat in ouderwetse termen genoemd wordt de ‘zaligheid’, intense vrede. Want er rest dan niets meer van mij en dat heeft het effect van een ongelooflijke bevrijding. Het ultieme ‘Entwerden’, waarbij ik bevrijd word van mijzelf.
Bron: Meester Eckharts mystiek in de praktijk, C.B. Zuijderhoudt, Uitgeverij Chicorei
C.B. Zuijderhoudt (1944-2013) was bouwkundig ingenieur. In de jaren zeventig studeerde hij vergelijkende godsdienstwetenschappen. Na verloop van tijd spitste zijn studie zich toe op de mystiek van de wereldreligies en vervolgens op die van het christendom. Ook was hij een leerling van de advaita-leraar Alexander Smit.
Met zijn exacte manier van denken, onder andere ingegeven door zijn bouwkundige achtergrond, en pragmatische benadering van de mystiek, distilleerde Zuijderhoudt een handzame methode uit het gedachtegoed van Eckhart. Doordat hij ook de advaita vedanta van binnenuit kende, herkende hij de mystiek van Meester Eckhart als een directe bevrijdingsweg.