Deze diepe tederheid
– J. Anker Larsen
Deze diepe tederheid
– J. Anker Larsen, Verschenen in InZicht nr 4. 2021 – Leestijd is ca. 7 minuten
Deze diepe tederheid, die ik eerst binnen in mijzelf en daarna nog sterker om en over mij gevoeld had, breidde zich steeds verder en verder uit; zij werd alomtegenwoordig. Ik zat daar en zag haar, en ze werd tot weten, tot alweten; zij werd tevens macht, zij werd almachtig en voerde mij het Eeuwige Nu binnen.
Zo nader ik dan datgene wat moeilijk is om over te praten: de ontmoeting met de eeuwigheid. Al terwijl ik onderweg was, voelde ik hoe tijd en ruimte de boeien losmaakten, verlangen en gemis werden minder, hetzij het plaatsen gold, hetzij mensen van wie ik hield. Mijn gevoel was niet bekoeld, maar ik kon de scheiding niet meer met de oude kracht voelen.
Er is een toestand, waar die ophoudt te bestaan.
Ieder voorwerp dat wij kennen, is ten doop gehouden door tijd en ruimte, iedere naam betekent begrenzing, ieder woord is een uitdrukking voor iets ter onderscheiding van iets anders. In het eeuwige nu is tijd noch ruimte, grens noch onderscheid. Zelfs de taal der goden zou niet toereikend zijn voor zijn beschrijving, en ‘de hemeltaal’ kan niet gesproken en geschreven worden, die leeft men. In gesprek en geschrift kan gelogen worden, de hemeltaal is het leven der ware werkelijkheid in de mens en deelt zich rechtstreeks mede van ziel tot ziel bij hen die in waarheid werkelijk en geheel levend zijn. Ik kan het woordloze niet met woorden beschrijven. Ik kan immers niet eens met de woorden jongleren in de wereld der woorden.
Maar nu zal ik proberen over deze zaak te spreken, zo eenvoudig en gewoon als ik maar kan. Ik kies een zomerse ontmoeting tussen tijd en eeuwigheid, en beschrijf voor zover er beschreven kan worden.
Ik had in de tuin zitten werken. Nu was ik klaar. ‘s Middags moest ik naar Kopenhagen, maar er was nog anderhalf uur de tijd voordat de trein ging. Het weer was mooi, de lucht helder en schoon; ik stak een sigaar op en ging buitenshuis in een gemakkelijke stoel zitten. Het was stil en vredig – om mij heen en binnen in mij. Al te goed eigenlijk om aan iets te denken. Ik zat daar alleen maar. Toen begon het te komen, die oneindige tederheid, die reiner is en dieper dan de tederheid van de minnaar en die van de vader voor zijn kind. Het was in mij, maar het kwam ook tot mij zoals de lucht tot mijn longen kwam. Zoals gewoonlijk werd de ademhaling zeldzaam plechtig en devoot, werd als het ware meer dan lichamelijk; ik ademde de tederheid in. Onnodig te zeggen dat de sigaar uitging. Ik wierp haar niet van mij als een zonde; ze was alleen maar niet nodig.
Deze diepe tederheid, die ik eerst binnen in mijzelf en daarna nog sterker om en over mij gevoeld had, breidde zich steeds verder en verder uit; zij werd alomtegenwoordig. Ik zat daar en zag haar, en ze werd tot weten, tot alweten; zij werd tevens macht, zij werd almachtig en voerde mij het Eeuwige Nu binnen.
Toen pas ontmoette ik de werkelijkheid, want zo is het werkelijke leven: een nu dat is – en een nu dat gebeurt. Er bestaat geen begin en geen einde. Ik kan hier nu niet meer over zeggen. Ik zat in mijn tuin, maar er was geen plaats op de wereld waar ik niet was.
Maar de hele tijd was ik helder en nuchter bewust. Ik zag de tuin en kende die met een glimlach. Er was iets om over te glimlachen, want daar ‘buitenop’ zogezegd waren tijd en ruimte kenmerken van het nu dat gebeurt. Maar wat is het nu dat gebeurt? Het is voortdurend plaatshebbende schepping met al haar barensweeën. Ik zag de tijd en de ruimte als gereedschappen of functies bij deze schepping. Zij ontstaan met en tijdens deze, en houden met haar op. De pasgeschapene staat in het nu en legt deze gereedschappen weg. De vrijheid, het werkelijke zijn, begint.
“Waar de werkdag zondag wordt en het leven een sacrament”
Maar dan daarna? Ik moest immers met de trein naar Kopenhagen. Ja – daarna, dat is een weg die nog niet tot het einde door mij is afgelegd, maar hij gaat door de werkelijkheid, hoe langer hoe dieper de werkelijkheid in, kan ik wel zeggen. Want het nu dat is, het zalige, en het nu dat gebeurt, het kommervolle, zijn een en hetzelfde. Deze waarheid werkelijkheid te maken, dat is de taak die volgt na de ontmoeting met het nu. Dat wil zeggen, het eeuwige en het tijdelijke wezen van het bestaan in zich te beleven en ze te doen samensmelten. In een zo praktisch leven verdwijnen alle theorieën, alle ‘levensbeschouwingen’, als nevelen, de werkelijkheid ligt in het heldere daglicht. Het bestaan is geen maya, geen begoocheling, maar wij zijn verblind, totdat onze ogen geopend worden in het nu, waar tijdelijk en eeuwig samensmelten tot één, waar de werkdag zondag wordt en het leven een sacrament. Dit wordt erkend in het nu dat is, het wordt verwezenlijkt in het nu dat gebeurt. Het eeuwige heiligt het tijdelijke, het tijdelijke maakt het eeuwige werkelijk.
Fragment uit: Met open deur, J. Anker Larsen, Uitgeverij Synthese
Johannes Anker Larsen (1874–1957) studeerde theologie, rechten en filologie. Hij was journalist, acteur en regisseur (o.a. aan het koninklijk theater in Kopenhagen) totdat hij zich geheel wijdde aan de literatuur. Hij werd beïnvloed door Kierkegaard en de Indische en Chinese mystici. Zijn werk werd in Nederland veelvuldig uitgegeven. Tussen de beide wereld–oorlogen in hield hij enige voordrachten in het buitenland, o.a. voor de Internationale School voor Wijsbegeerte te Amersfoort. Anker Larsen overleed op 83-jarige leeftijd, vergeten en bij slechts weinigen nog bekend.