Han van den Boogaard – Verschenen in InZicht nr 2. 2020 Leestijd is ca. 5 minuten
Ik las ooit dat we tijdens ons leven in totaal zes maanden naar reclame op tv kijken, ons twee jaar vervelen, zevenenzestig dagen lijden aan liefdesverdriet en veertien minuten pure vreugde ervaren. Je kunt je natuurlijk afvragen waar die cijfers en beweringen vandaan komen en of ze ook maar enigszins overeenkomen met de werkelijkheid. Niettemin geven ze toch te denken. Veertien minuten pure vreugde op een heel leven lijkt niet echt veel. Gaat het leven dan buiten die paar vreugdeflitsen eigenlijk gewoon aan ons voorbij? Is het een groot deel van de tijd één saaie, treurige bedoening? Zouden we op een andere manier invulling aan ons leven moeten geven, zodat we minder verveling en meer vreugde ervaren en ons leven op een bevredigendere manier doorbrengen?
Het zijn vragen die we ons alleen vanuit het idee van een persoonlijk bestaan zouden kunnen stellen. In feite zijn het satellietgedachten van die ene gedachte, dat ene concept waaromheen alle andere draaien: de ik-gedachte. Alles draait om ‘ik’ – om de overleving ervan, het welbevinden ervan, de trots en schaamte die het respectievelijk probeert te ervaren en te vermijden. Het ik is de gedachte, het idee, dat er een entiteit bestaat die de loop der dingen vanuit zijn eigen vrije wil kan beïnvloeden en aansturen, en dat je dat ik zelf bent. In de lichte staat van paniek die daar sinds de tijd dat we ons in de ogen van de samenleving verantwoord dienden te gaan gedragen het gevolg van is, proberen we zekerheden in ons leven in te bouwen die dat niet zijn, maar die wel als zodanig ervaren worden, en hopen we maar dat het goed komt. ‘God zegene de greep,’ denken we stiekem, ‘op hoop van zegen’, en we doen alsof we het goed voor elkaar hebben, al weten we eigenlijk wel beter. We weten, we voelen, diep van binnen, diep in de onderbuik, dat niets zeker is, dat de waarheid geen kwestie is van wis en waarachtig, maar van misschien en ‘ik weet het niet’. Wat we denken te weten is gebaseerd op drijfzand. We hebben een eindeloze reeks wetten, regels en protocollen met elkaar afgesproken om de boel veilig en in stand te houden, maar dat kan niet verhinderen dat het kleinste schepsel op aarde, het virus, elk gevoel van zekerheid met het grootste gemak doorprikt. Plotseling, haast van de ene dag op de andere, is het ik zijn leven niet meer zeker; staan alle afspraken op losse schroeven; voelt het ik dat zijn macht en zijn zekerheden slechts grofmazige vangnetten zijn waar de onvoorzienigheden van het leven met evenveel vaart doorheen spoelen als de denkbeeldige ankers die hem in zijn veilige haven moeten zien te houden.
IJdelheid, zei Wolter Keers ooit, is de laatste hindernis die zelfrealisatie in de weg staat. Natuurlijk, want het ik bestaat uit louter ijdelheid in zijn onwankelbare overtuiging de loop der dingen te kunnen bepalen. Het beschouwt zichzelf als het centrum van het leven, maar het is slechts het centrum van zijn eigen fictieve wereld, en bij de eerste de beste bedreiging ervan, of desnoods in het laatste levensuur, kan die wereld een luchtbel blijken te zijn die zonder enige moeite doorgeprikt kan worden. Het ik, die ijdele mafkees, is daar als de dood voor, maar wat het niet weet is dat zijn ontmaskering nu juist het beste zou zijn wat hem zou kunnen overkomen. Zoals Keers ook zei: “Je moet sterven vóór je doodgaat.”
“Hoe we onze dagen doorbrengen,” schreef de Amerikaanse auteur Annie Dillard, “is natuurlijk hoe we ons leven doorbrengen.” Prachtig gezegd en de spijker op zijn kop, als je uitgaat van een ik dat dat leven leeft. Maar de waarheid is dat er niemand is die het leven leeft; dat het gewoon zichzelf leeft, helemaal spontaan en vanzelf, zonder iemand (of 7 miljard ‘iemanden’) aan het roer. Vreugde, verdriet, verveling, het komt allemaal langs in de tijdloze aanwezigheid die we zijn. Al die aspecten van het leven omarmen in de wetenschap dat er niemand is om ze te omarmen, maakt je niet veertien minuten blij, maar een eeuwigheid.