De hel van Sartre
– Jacolien Schreuder
“W e zijn tot de vrijheid veroordeeld,” schrijft Sartre. Volgens het existentialisme heeft de mens geen vaststaande essentie. Wij moeten onszelf op ieder moment opnieuw bepalen. Onze vrijheid is gelegen in onze onbepaaldheid, in ons ongevormde zijn, ons subject-zijn. Vrijheid klinkt als iets wat we allemaal willen ‘hebben’ – natuurlijk wil ieder mens vrij zijn. Waarom dan dat wonderlijke ‘veroordeeld’ in de uitspraak van Sartre?
“De hel, dat zijn de anderen,” schreef Sartre. Hoe dualistisch wil je het hebben? Ik zou niet durven beweren dat Sartre in feite een non-dualist was, of neigingen, dan wel een speciale interesse, in die richting vertoonde. Geenszins zelfs. Maar ik houd er juist van als iemand uit onverdachte hoek wel degelijk een glimp lijkt op te vangen van hoe het zit. Ook niet-non-dualisten zeggen soms best zinnige dingen. Ik wil overigens wel graag de kanttekening maken dat het hier om mijn interpretatie gaat en dat ik bovendien schaamteloos uit Sartres filosofie pik wat mij aanspreekt en de rest negeer.
Waar gaat die uitspraak over de hel en de anderen eigenlijk over? Sartre bedoelt hiermee niet het advies te geven anderen te mijden, omdat zij je het leven alleen maar tot een hel zouden maken. De uitspraak houdt verband met de twee manieren van zijn die Sartre onderscheidt: het voor-zich-zijn (pour-soi) van jou als subject, en het op-zich-zijn (en-soi) van al het andere. Als subject, als voor-zich-zijn, ben je volledig vrij, onbepaald. Door de blik van de ander word je echter bepaald, tot een identiteit gemaakt, en daarmee onvrij. De blik van de ander objectiveert. Andersom geldt het natuurlijk evenzeer: hoewel ieder voor zichzelf een voor-zich-zijn is, zijn anderen voor jou per definitie op-zich-zijn. Het onderscheid tussen voor-zich en op-zich schurkt in mijn ogen aan tegen het onderscheid tussen het ego en dat wat we werkelijk zijn, noem het bewustzijn, kennendheid zo je wilt. Het voor-zich-zijn is het oog dat ziet, het op-zich-zijn is de wereld die het ziet. Het geobjectiveerd worden is wat Sartre als hel beschouwt.
“Vrijheid is een opdracht”
“We zijn tot de vrijheid veroordeeld,” schrijft Sartre elders. Volgens het existentialisme (een stroming waar Sartre toe gerekend wordt) heeft de mens geen vaststaande essentie. Wij moeten onszelf op ieder moment opnieuw bepalen. Onze vrijheid is gelegen in onze onbepaaldheid, in ons ongevormde zijn, ons subject-zijn. Vrijheid klinkt als iets wat we allemaal willen ‘hebben’ – natuurlijk wil ieder mens vrij zijn. Waarom dan dat wonderlijke ‘veroordeeld’ in de uitspraak van Sartre? Vrijheid is een opdracht. Sartre zag kennelijk in dat we onder de oppervlakte die vrijheid helemaal niet zo gemakkelijk te dragen vinden. Echte vrijheid betekent ogenschijnlijk kunnen kiezen en doen wat we willen, maar het betekent ook dat alles altijd open ligt, dat we geen vaste grond onder onze voeten hebben, geen enkel houvast hebben. Daar kunnen wij mensen nauwelijks mee omgaan, zo’n fundamentele vrijheid valt bijna niet te dragen. Dus zorgen we dat we ons een beeld van onszelf maken, dat we ons een identiteit verschaffen.
So far, so good. Alleen: we gaan ook geloven in die identiteit. We denken dat het plaatje de waarheid over ons vertelt. En in Sartres optiek verschuilen we ons achter dat plaatje. “Ik kan er niks aan doen, ik ben nu eenmaal zo.” Vanuit het ‘standpunt’ (ja, ik weet het, ook een standpunt bestaat in wezen niet) van het absolute bezien, mag dat inderdaad zo waar zijn als maar kan, maar op het relatieve vlak (en dat is het vlak waar Sartre zich toe beperkt) neem je dan niet de verantwoordelijkheid voor je eigen leven en de keuzes die je daarin maakt. En die verantwoordelijkheid is nogal een groot ding bij Sartre. Wij dragen de volledige verantwoordelijkheid voor ons eigen bestaan. Volgens Sartre zijn we te kwader trouw als we dat niet doen en ons verschuilen achter de rol die we spelen. Willen we vrijheid en verantwoordelijkheid helemaal op ons nemen, dan vraagt dat een compromisloze eerlijkheid van ons. Tegenover onszelf, in eerste instantie. En in tweede en alle volgende instanties ook, trouwens. Ken uzelf, daar begint alles mee.
Ze zocht eens hier, ze zocht eens daar, maar overal stuitte Jacolien Schreuder op te stellige uitspraken, die vaak ook nog botsten met de logica. Tot ze hoorde en las over non-dualiteit. Dát zou weleens kunnen kloppen. Geen zweem van heiligheid, geen valse beloften, maar de naakte waarheid. Bij Jan van Delden gooide ze een anker uit. Dat anker belet haar niet om mee te deinen op de golven – de zee blijft bij tijd en wijle onstuimig – maar helpt wel haar eraan te herinneren waar ‘thuis’ ook alweer is. En dat ze daar nooit vandaan kan. Jacolien is vaste medewerker bij de InZicht-redactie.